Een Haagse affaire

In het najaar van 1700 stonden de lokale en landelijke media vol van de uitspraak in het schandaalproces dat zich in Den Haag had afgespeeld tegen Sophia van Noortwijck (1673-1710), haar geliefde Salomon Pereira (†na 1723), en haar moeder Sophia van der Maa (1636?-1710), weduwe van de thesaurier IJsbrant van Noortwijck (1625-1679).

Op 7 oktober 1700 had het Hof van Holland immers drie vonnissen tegen de betrokkenen in de affaire uitgesproken. Het zwaarste lot viel de weduwe toe, die door de raadsheren van het Hof van Holland was veroordeeld tot levenslange opsluiting in het tuchthuis van Gouda en tot een enorme boete (van maar liefst 66.000 gulden) omdat zij de relatie van haar dochter met de getrouwde jood Salomon Pereira had gedoogd en gestimuleerd. Zij werd tevens beschuldigd van ongeoorloofde minnehandel, valsheid in geschrifte en diefstal van zijn vader, de rijke joodse koopman Jacob Pereira. Dochter Sophia werd na enkele maanden gevangenisstraf vanwege haar jeugdige leeftijd – ze was 25 jaar toen het proces losbarstte - vrijgesproken, mits zij een boete van 10.000 gulden betaalde om de kosten van justitie te dekken. Ook Salomon Pereira kwam na drie jaar weer op vrije voeten, nadat zijn familie een schikking had getroffen met het Hof van Holland in ruil voor een boete van 15.000 pond.

Overigens was de hele affaire aan het licht gekomen nadat Jacob Pereira een verzoek had ingediend bij het Hof van Holland om zijn zoon Salomon tijdelijk in het beterhuis van Delft te laten opsluiten vanwege de grote schuldenberg die hij had opgebouwd. Ook gedroeg hij zich volgens zijn vader niet zoals een goede echtgenoot betaamde. Naar aanleiding van dit rekest stelde het Hof van Holland een onderzoek in naar de gangen van Sophia van der Maa en haar dochter Sophia van Noortwijck wegens ongeoorloofde minnehandel met Salomon Pereira.

Mogelijk was de aanleiding tot de hele affaire een clausule uit het testament van wijlen de ouders van Sophia van der Maa (overleden in 1693 en 1695), die bepaalde dat Sophia van Noortwijck over een som van tachtigduizend gulden in obligaties zou komen te beschikken als zij, met toestemming van haar moeder, zou trouwen. Zolang zij ongetrouwd bleef zou haar moeder, naast haar eigen erfdeel, het vruchtgebruik van deze som behouden. Als haar dochter Sophia trouwde, zou de weduwe nog maar over een vierde van dit bedrag beschikken en zou Sophia de rest krijgen. Ze zou haar dochter bewust hebben aangezet tot onechte relaties om haar naam te bezoedelen en haar op die manier ongeschikt te maken als huwelijkskandidaat. Achteraf is moeilijk vast te stellen of Sophia van der Maa werkelijk zo berekenend te werk is gegaan en of er mogelijk sprake was van een vorm van prostitutie. Als de weduwe had willen voorkomen dat haar dochter zou trouwen, dan had ze immers kunnen volstaan met een weigering haar toestemming voor een huwelijk te geven of had ze Sophia kunnen aanzetten tot een huwelijk met een vreemdeling. In het testament van de grootouders stond namelijk ook de bepaling dat wanneer Sophia met een Fransman of een Engelsman zou huwen het legaat van 80.000 gulden niet aan haar zou toekomen.

Jacob van Lennep, die in 1856 onderzoek deed naar dit schandaalproces, bouwde zijn verhaal op vanuit deze aanname dat de weduwe Sophia van der Maa er alles aan gedaan zou hebben om te voorkomen dat haar dochter in het huwelijk zou treden, zodat ze blijvend zou beschikken over het legaat van 80.000 gulden. Van Lennep en later Van Biema presenteerden een uiterst vrouwonvriendelijk beeld van de gebeurtenissen, zonder oog te hebben voor de historische context waarin het verhaal zich afspeelde. De tijd is gekomen om het verhaal van Sophia opnieuw te vertellen en de gebeurtenissen vanuit het genderperspectief te analyseren. Niet alleen is het goed om met andere ogen naar de bronnen te kijken, maar intussen blijkt er ook een mer à boire van nieuw bronnenmateriaal te zijn, waarvan genoemde auteurs het bestaan niet vermoedden.  In de papieren van de raadsheer van het Hof van Holland, mr. Adriaan Pieter de Hinojosa zijn vele persoonlijke aantekeningen en diverse stukken uit het procesdossier aangetroffen. Heel bijzonder is een uitgebreid juridisch advies in de zaak rond Sophia en 42 handgeschreven liedjes en gedichten over de zaak die op straat werden verkocht.

Ook al was Sophia van Noortwijck vrijgesproken in het proces vanwege haar jeugdige leeftijd, met haar reputatie kwam het niet meer goed. Het vonnis tegen haar moeder leidde tot volledige sociale uitsluiting voor beiden. In het Haagse hield de affaire namelijk nog lang de gemoederen bezig en leidde in 1701 en 1705 tot de val van twee functionarissen van het Hof van Holland – de advocaat-fiscaal mr. Andries Hofland en de substituut-griffier mr. Simon Rosenboom -, die munt uit de zaak hadden proberen te slaan. Ook uit de liedjes en gedichten in de papieren van De Hinojosa weten we dat het verhaal letterlijk over de tongen ging in Den Haag. Afgaande op de gedichten en passages uit haar brieven moet het voor Sophia in Den Haag werkelijk onhoudbaar zijn geweest. Zij werd op straat steeds nagewezen en het dagelijks leven in Den Haag moet voor haar een hel zijn geweest. Desondanks bleef ze in Den Haag wonen, vermoedelijk tot 1705 toen haar tweede echtgenoot, de legerkapitein Robert van Barnewall, overleed. Toen pas verruilde zij haar Haagse woonplaats op de chique Kneuterdijk voor een eenvoudiger onderkomen in Gouda niet ver van het tuchthuis waar haar moeder haar dagen sleet. Sophia heeft haar moeder slechts een half jaar overleefd. Zij werd op 7 oktober 1710 begraven. Vermoedelijk overleed ze aan de gevolgen van syfilis. Volgens getuigen, waaronder de griffier mr. Simon Rosenboom, vertoonde ze net als Salomon Pereira alle tekenen van de Spaanse pokken, zoals syfilis meestal werd genoemd.

 Het verhaal van Sophia en haar moeder zijn weerklank in de historiografie biedt ook een prachtig voorbeeld van de ironie van de geschiedenis. Het lijkt wel of hun slechte reputatie onderbewust eeuwenlang heeft doorgewerkt. Het is bevreemdend te moeten vaststellen dat Van Lennep en Van Biema, die de liedjes en gedichten over Sophia zeker niet hebben gekend, eigenlijk hetzelfde beeld schetsen van Sophia en haar moeder, bijna alsof ze de liedjes nazingen.

In de tentoonstelling kunnen slechts een zeer beperkt aantal stukken worden getoond en toegelicht. De uitdaging zal vooral zijn om bij de vereenvoudiging van de zaak t.b.v. het publiek, niet de nuance te verliezen en te voorkomen dat juist het beeld dat Van Lennep en Van Biema hebben geschetst (opnieuw) beklijft. Dit kan alleen door enkele gerichte stukken die de diversiteit en rijkdom van het bronnenmateriaal en de verschillende invalshoeken in de zaak illustreren.

Plaats delict

Alle belangrijke plaatsen in het verhaal van Sophia van Noortwijck bevonden zich in het Hofgebied, binnen een straal van 500 meter van het Haagse Binnenhof, waar het Hof van Holland zetelde. Sophia woonde samen met haar moeder op de Kneuterdijk (op de hoek Hoge Nieuwstraat). Op basis van de plaatsbeschrijving die de commissarissen van het Hof van Holland opstelden na de arrestatie van Sophia en haar moeder op 2 juli 1700, is de plattegrond van het huis en zijn inrichting goed te reconstrueren. Het was een groot huis dat rijk was ingericht met dure tapijten en schilderijen aan de wanden, en mooie meubelen en kasten. De Kneuterdijk en het Lange Voorhout waren een van, zo niet de rijkste buurt in Den Haag rond 1700. Wie geld had, bezat of huurde een huis in de buurt van het Binnen- of Buitenhof. Sophia en haar moeder woonden dus in het hart  van het mondaine Den Haag, op een bruisende plek waar iedere stap die zij zetten nauwelijks ongemerkt aan de aandacht van het voorbijtrekkende publiek kon ontsnappen.

Het huis van Jacob Pereira, waar ook Salomon inwoonde, stond op het Korte Voorhout, op de hoek met het Blijenburg.  Maar Salomon gaf veel geld uit en had in het Haagse veel schuldeisers, waardoor hij vanaf 1699 genoodzaakt was steeds elders te verblijven. Ook de onderzoeksrechter in het proces, mr. Adriaan Pieter de Hinojosa, woonde in de buurt. Zo onder het toeziend oog van het Hof van Holland leefden Salomon, Sophia en haar moeder op een hete vulkaan, die elk moment kon uitbarsten.

De sociale stijging van een burgerlijke familie in 17e-eeuws Den Haag

De opkomst van de families Van der Maa en Van Noortwijck is bijna een schoolboekvoorbeeld van de toenemende economische welvaart van de Republiek in de ‘Gouden Eeuw’ en de mogelijkheid om snel rijk te worden.  In relatief opzicht was Den Haag zelfs de rijkste stad van de Republiek. Ook Johan van der Maa’s, Sophia’s grootvader, en IJsbrant van Noortwijck’s behoorden tot de groep ‘nouveaux riches’. Hun vermogens bij elkaar opgeteld, maakte van de weduwe een van de rijkste vrouwen van de Republiek. De hogere rangen hadden zich al rond het midden van de zeventiende eeuw gesloten voor sociale ‘nieuwkomers’ zoals de Van der Maa’s en Van Noortwijck’s. Hoe rijk ze ook waren geworden, ze hoorden er niet helemaal bij en al helemaal niet als ze openlijk onzedelijk gedrag vertoonden.

Twee vrouwen rond 1700: de rechtspositie van een weduwe en haar enige dochter

Naar zeventiende-eeuwse maatstaven genoten Sophia en haar moeder een grote handelingsvrijheid in economisch en juridisch opzicht. Beide vrouwen waren volledig handelingsbekwaam: Sophia van der Maa, als weduwe, en Sophia als ongetrouwde vrouw die in 1694 meerderjarig was geworden. Zeker na het overlijden van haar ouders in 1693 en 1695 kon Sophia van der Maa als rijke weduwe genieten van een leven vrij van patriarchale druk. Die vrijheid had echter ook een keerzijde. Als weduwe en ongehuwde dochter, genoten Sophia en haar moeder ook niet meer de bescherming van vader en echtgenoot. In de praktijk betekende dit dat zij waren overgeleverd aan (de bescherming van) andere mannen in hun omgeving. Dit was des te schrijnender bij afwezigheid van mannelijke erfgenamen zoals in dit geval en is deels een verklaring voor het drama dat zich in 1700 afspeelde.

Het proces voor het Hof van Holland

Belangrijk voor ons verhaal is het Echtreglement van 1656, met de bepaling waarin personen die anderen tot overspel hadden aangezet strafbaar werden gesteld. Het stimuleren van buitenechtelijke omgang werd zelfs veel ernstiger beschouwd dan het eigenlijke plegen van overspel. Een andere bepaling uit het Echtreglement die ook overal in Holland werd toegepast, was het verbod op huwelijken tussen joden en christenen.

Huwelijksdelicten vielen in de 17de en 18de eeuw onder het strafrecht. Omdat de verdachten in het hofgebied woonden, moest de rechtszaak plaatsvinden voor het Hof van Holland (i.p.v. voor de schepenen van Den Haag).  Een crimineel proces werd ingeleid door een officiële klacht van de gerechtsofficier. Als ‘openbare aanklager’ diende de advocaat-fiscaal van overheidswege de klacht in.

Elk crimineel proces begon met een justitieel vooronderzoek. Wanneer de raadsheren van mening waren dat voldoende feiten naar voren waren gekomen in het vooronderzoek en de ondervraging van de verdachte, beslisten zij direct over het verdere verloop van het strafproces.  Zo kon het zijn dat de strafrechters voldoende bewijs vonden in de informatie precedente om direct tot veroordeling van de verdachte over te gaan. In dit geval nam de advocaat-fiscaal een criminele conclusie, waarin hij een straf voorstelde. Na beraadslaging kon het Hof zijn conclusie overnemen of een andere straf opleggen.

Het heeft ruim drie eeuwen na dato niet veel zin om de vraag te stellen of Sophia en haar moeder een eerlijk proces hebben gekregen, omdat we achteraf niet meer kunnen nagaan wat de exacte feiten waren en in welke omstandigheden ze waren gebeurd. Het enige dat we kunnen vaststellen is dat de juridische procedure op zich zelf naar de normen van die tijd redelijk volgens het boekje is verlopen en dat de raadsheren niet over één nacht ijs zijn gegaan bij het vellen van het vonnis.

De gedachte dat Sophia van der Maa koppelaarster van haar eigen dochter was, zou een van de kernelementen van het vervolgonderzoek blijken te zijn. In de meeste getuigenverhoren die hierna volgden, bleven vragen hierover terugkomen. Het beeld dat uit de briefwisseling tussen Sophia en Salomon naar voren komt is er echter een van een innige omgang en hopeloze verliefdheid.

De conclusie van De Hinojosa aan het einde van het proces betreffende de daden gepleegd door Sophia van der Maa was de volgende: ‘Sodat uijt al hetgene hiervoren bij de gevange is geconfesseert en bekent meer dan overvloedig consteert dat deselve in de hoogste graat begaan dese drie navolgende misdaden: 1. Als eerstelijk het crimen Lenocinii [= het gedogen of aanzetten tot overspel]; 2.het crimen furti [= diefstal]; 3.… het crimen falsi [= valsheid in geschrifte].’ Sophia was in zijn ogen met andere woorden schuldig aan het aanzetten tot ongeoorloofde minnehandel, diefstal (van o.a. obligaties en de koets met 4 paarden van Jacob Pereira) en valsheid in geschrifte (de poging tot het maskeren van de diefstal met valse en geantidateerde eigendomsbewijzen). Er waren bovendien allerlei verzwarende omstandigheden, zoals het feit dat zij rijk was en niet uit armoede handelde, waardoor zij eigenlijk de zwaarst mogelijke straf verdiende.

Wat ook duidelijk wordt uit het advies van De Hinojosa is dat de slechte reputatie van Sophia van der Maa een belangrijke rol moet hebben gespeeld in de afloop van het schandaalproces. In de casuspositie direct in de aanhef van zijn advies karakteriseerde hij haar als volgt: ‘Een subject van de jeugt af geleeft hebbende in allerlij wulpsheijd en dartelheijt en schrikkelijke gierigheijt. Van diergelijke famielje afkomstig, al de susters hoeren en ondeugende menschen. Sedert dat getrouwt is geweest selfs in overspel geleeft en genoegsaam oorsaak van haar mans doot.’ Met andere woorden, had zij een betere reputatie gehad, dan waren de zaken misschien iets anders gelopen en had ze een lichtere straf gekregen. Er kan dus wel sprake zijn geweest van een zekere vooringenomenheid bij de rechters, al is de criminele procesgang verder volgens de norm verlopen.

De vonnissen tegen Sophia van Noortwijck, Sophia van der Maa en Salomon Pereira zijn goed te verklaren en wijken niet af van de gangbare praktijk. Het is niet vreemd dat Sophia van Noortwijck er met vrijspraak ‘vanwege haar jeugdige leeftijd’ en een boete vanaf kwam. Gedogen of aanzetten tot buitenechtelijke geslachtsgemeenschap werd als veel erger beschouwd dan het plegen van overspel en verklaart de zwaarte van de straf van Sophia van der Maa. En ook het feit dat de man in het geding minder zwaar werd bestraft (bij het eerste feit) stemt overeen met de gangbare praktijk in Hollandse rechtbanken. Opvallend is misschien wel dat terwijl verbanning de gebruikelijke straf was bij overspel deze in dit geval niet werd toegepast. Dit kan met de status van de betrokkenen te maken hebben, maar is wellicht beter te verklaren door het feit dat de aanklacht tegen Sophia van der Maa niet overspel, maar het gedogen ervan betrof.

Het is maar de vraag of het wel in het voordeel was van Sophia en haar moeder dat het proces zich voor het Hof van Holland afspeelde, en niet voor een lagere rechtbank. Juist omdat het voorval zich in hogere kringen afspeelde en het Hof duidelijk een voorbeeld wilde stellen lijkt het erop dat het een showcase is geworden in 1700.

Het proces en de nasleep: de dames in het verweer

Sophia van der Maa mag dan wel tijdens het proces financieel zijn uitgekleed, maar moeder en dochter gaven de moed niet meteen op. Zij hebben na het uitspreken van de sententies nog diverse stappen ondernomen – de meeste echter tevergeefs - om enig rechtsherstel te krijgen.

De affaire rond Sophia van Noortwijck kreeg nog een extra wending toen bleek dat de toenmalige advocaat-fiscaal mr. Andries Hofland, die het onderzoek namens het Hof van Holland leidde, en de substituut-griffier mr. Simon Rosenboom, die commissaris in de zaak was geweest, ook munt hadden proberen te slaan uit de hele zaak. Andries Hofland had Sophia namelijk uit geldbejag gedwongen met zijn enige zoon te trouwen. Bovendien had hij bewijsstukken laten verdwijnen. De affaire Rosenboom kwam aan het licht, nadat Sophia van Noortwijck een aanklacht tegen hem had ingediend bij het Hof van Holland omdat er na teruggave van haar in beslaggenomen boedel in het najaar van 1700 bleek dat een aantal zaken waren ontvreemd. De aanklacht van Sophia was de aanleiding voor een langdurig fraudeonderzoek tegen de griffier i.v.m. het achterhouden van gelden uit de imposten op de ongefundeerde processen. Beide functionarissen werden uiteindelijk ontheven uit hun functies.

Ondertussen op straat: de gedichten

In de nadagen van het proces, na het in druk verschijnen van de sententie tegen Sophia van der Maa verscheen in het Haagse roddelcircuit het ene na het andere gedicht. De intensiteit en de frequentie van de gedichten in de laatste maanden van het jaar 1700 is ronduit indrukwekkend, en doet vermoeden dat Sophia al eens eerder onderwerp van hoon of zelfs van gedichten was voordat het schandaalproces überhaupt losbarstte. In haar brieven aan Salomon kloeg ze verschillende malen over het feit dat ze haar eer aan hem was verloren en dat ze op straat weer een ‘afgrond’ had geleden. ‘Se gaan godt vergeten met u en mijn te werck’ en ‘het huijs kreijght sulleken quaie reputasie’, schreef ze. Het is hiermee wel duidelijk dat zij al vóór het proces op straat soms werd nagejouwd.

Waar gingen de gedichten zoal over? In de eerste gedichten die meteen verschenen na het uitkomen van de gedrukte sententie werkten in het algemeen vooral elementen uit het vonnis zelf door. Gaandeweg deden ook andere thema’s hun intrede in de gedichten, zoals het ambtsmisbruik van de advocaat-fiscaal en het huwelijk tussen Sophia en zijn zoon. Andere terugkerende thema’s in de gedichten waren bijvoorbeeld: Fijtje tegen de pasquildichters (pseudo verdediging van Sophia); Sophia was weer zwanger en wilde daarom wel trouwen met ‘schele Dries’ om haar bastaard een naam te kunnen geven; de bekering van een jood tot het christendom; Fijtje en haar moeder als hoeren; de trotse en hoogmoedige Sophia en de jalourse aanbidders; etc.

Nabeschouwing

Deze kleine greep uit de 42 gedichten naar aanleiding van het schandaalproces tegen Sophia en haar moeder laat zien hoezeer de affaire de gemoederen bezig hield in Den Haag einde 1700. De kwestie haalde het laagste en het beste uit de creativiteit van de paskwildichters naar boven. Hadden we niet geweten dat achter Fijtje en haar moeder echte personen schuil gingen, dan konden we ongegeneerd lachen. Maar de gedichten betroffen helaas personen van vlees en bloed die iedere dag opnieuw de schande moesten doorstaan. Of hun gedrag buiten de grenzen van het toelaatbare is geweest kunnen we achteraf niet meer beoordelen, maar het lot dat hen trof, was ongemeen hard.

Meer wetenl? Ga naar Het Nationaal Archief en beleef het hele verhaal mét de originele archiefstukken in de tentoonstelling Het Geheugenpaleis - Met je hoofd in de archieven 

In samenwerking met uitgeverij Balans en auteur Marie-Charlotte Le Bailly is op 4 april 2013 verschenen het boek Een Haagse affaire. De verloren eer van Sophia van Noortwijck (1673-1710).

 

Tags

Reageren