#kerkverhalen Heidense cultusplaatsen in de open lucht

Tot de twaalfde, dertiende eeuw, soms zelfs nog later, werd gebruik gemaakt van  heidense cultusplaatsen in de open lucht. Dat is lang na de introductie van het Christendom in Nederland (zesde tot achtste eeuw).

We gaan uit van het model dat de Vlaamse historicus Ludo Milis in 1986 ontwikkelde van de langzame kerstening en we koppelen dat archeologische bevindingen. De patronen blijken per regio te verschillen. Christelijk hergebruik van heidense cultusplaatsen vindt vooral plaats in het Angelsaksische Engeland. Dit komt waarschijnlijk omdat de kerstening in Nederland werd afgedwongen.

Kerstening

Het maakte onderdeel uit van de agressieve Frankische expansie die culmineerde in de Saksische oorlogen. De verspreiding van het Christendom was verre van duidelijk en het grensgebied kwam meermalen in andere handen terecht. Archeologische vondsten wijzen op een competitiestrijd  tussen Friezen, Franken en Saksen en daarnaast op heidense herleving.

Het feit dat heidense, pre-christelijke cultusplaatsen in de open lucht blijven functioneren past in Milis’ theorie dat kerstening niet één handeling, maar een dynamisch en langdurig overtuigingsproces is. Het is goed dat de historische bronnen aangevuld worden met archeologische informatie om onze kijk op het kersteningsproces helemaal scherp in beeld te krijgen.

De invloed van het christendom in het vroege middeleeuwse Noord-West Europa was groot. Maar we moeten goed kijken naar wat er precies gebeurde. En daarvoor moeten we niet alleen de formele kerstening bezien. Het was in feite een proces zonder einde. Heidense cultusplaatsen in de Lage Landen werden nog lang gebruikt, zelfs in de buurt van christelijke centra, zo wijzen archeologische vondsten uit.

Angelsaksisch Engeland en Nederland

Hoe kunnen we dit verklaren? En hoe zijn regionale verschillen te verklaren? We focussen ons op twee cultusplaatsen en op vondsten in het moerasveen in het noorden van het land, in Saksen en Friesland. Ons referentiekader is Angelsaksisch Engeland vooral vanwege de goede beschikbaarheid van archeologische en historische gegevens - beter dan die in Nederland.

De bevolking in beide streken was min of meer vergelijkbaar qua culturele achtergrond, ideeën over de kosmos en rituelen. Bovendien vond de kerstening in dezelfde tijd plaats, de zesde tot de achtste eeuw. De kerstening van de Nederlanden begon in de zevende/achtste eeuw en ging van zuid naar noord en kwam daarnaast uit Engeland.

De drie stadia

De kerstening was onderdeel van de Frankische expansie. Het was een proces, met een aantal componenten: infiltratie, missionering en institutionalisering. Gedrags- en ideeënverandering gaat nog een stap verder. Op dit laatste, daadwerkelijke internalisering van de nieuwe ideeën, legt Ludo Milis de nadruk. Daarin ziet hij drie stadia:

  • Het opleggen van nieuwe vormen van sociaal en collectief gedrag, vaak met steun van de overheid;

  • Het aanpassen van het externe individuele gedrag, bijvoorbeeld bewaren van de zondagsrust;

  • Het aanpassen van het interne individuele gedrag, het denken, geweten, idee van goed en kwaad.

Kerstening heeft dan vooral betrekking op het eerste stadium, het aanpassen van openbare cultussen. Het is het moment waarop de missionarissen de locale elites overtuigd hebben gedoopt te willen worden. Vòòr dit stadium was het Christendom latent aanwezig in kleine kringen, overigens al in de Romeinse en Germaanse tijd.

Vroege kerstening

Missionarissen kwamen tot hun verrassing dit soort christelijke groepjes tegen, in Germanië, maar ook in het Angelsaksische Engeland, en in Scandinavië, daar waren het vooral vrouwen. Dit soort groepjes kwam deels ook voort uit handels- en diplomatieke routes  en – contacten .

De vroege kerstening ging snel als we de bronnen moeten geloven. Het was opgetekend door christelijke geestelijken, een belangrijke bron vormen de Annales Regni Francorum, de jaarboeken van het Frankische Rijk. Die verschenen van 753 tot 804. De kerstening werd gepresenteerd als een soort campagne, zoals de Romeinen eerder een succesvolle campagne gevoerd hadden om Noord-West Europa in handen te krijgen.

Het tweede en net derde stadium van het proces verliepen aanzienlijk minder succesvol.  In Nederland was er weinig achtergebleven van het laat-romeinse Constantijnse christendom op uitzondering na van de stad Maastricht  waar al in de zesde eeuw een bisschop was (en Sint  Servaas in de vierde eeuw).  Dat was wel het geval rond Trier in Duitsland en in Engeland.

Eerste Nederlandse kerken

De eerste Nederlandse kerken in het noorden van het land waren van hout, archeologisch moeilijk te onderscheiden van andere bouwsels. In het midden en zuiden van het land werd gebruik gemaakt van stenen, Romeins restmateriaal. Utrecht, Deventer en Oldenzaal vormden belangrijke kernen te midden van heidens gebied.

De meeste kerken waren van particulieren, landheren van leengoederen die de kerken gebruikten voor zichzelf en hun huishouden. Dit was het geval van de zevende tot de elfde eeuw. Er werd weinig aan missionering gedaan. De eerste echte parochies, met een gemeenschap en geleid door een priester verschijnen vanaf de tiende eeuw.

In de elfde en twaalfde eeuw was er een aanzienlijke groei. Hierdoor kreeg de kerk meer invloed en kon er een fijnmazige infrastructuur ontstaan van waaruit de landelijke gebieden gekerstend konden gaan worden. Toen werd het mogelijk regulair bezoek aan kerkdiensten voor te schrijven. Van ‘ketters’ gedrag was pas sprake vanaf de twaalfde eeuw.

Zondige praktijken

Pas na de twaalfde eeuw begon het proces door te werken in het individuele gedrag van de mensen, in hun opvattingen van goed en kwaad. Pas toen werd het christendom geïnternaliseerd. Milis (en anderen) hebben het over een kersteningsperiode van 600 jaar. Dit vergt wel archeologische ondersteuning.     

Tot de twaalfde eeuw werden ‘zondige’ praktijken wel veroordeeld, maar in feite getolereerd. De Kerk vertelde wat wel en niet paste. Zo zei Sint Eligius, bisschop van Noyon (Fr.) en Tournai (Be), dat een christen geen tempels, stenen, bronnen, bomen of kruispunten mocht gebruiken als offerplaats. Karel de Grote oordeelde in 784 dat alleen begraven mocht worden op begraafplaatsen of in een kerk.  

Maar dat gebeurde niet altijd, ook omdat er nog niet zo veel kerken waren. Nog lang werden ijzeren wapens in het graf van de overledene geplaatst, zoals in Markelo en Wijk bij Duurstede / Dorestad. Dat gebeurde zelfs bij hoog geplaatsten, die toch eerder de neiging hadden zich bij het christendom aan te sluiten. Maar ook waren er graven in bijvoorbeeld Zutphen en Deventer die christelijk leken te zijn, vòòr de kerstening inzette.

Hoe vindt je een cultusplaats?

Hoe kunnen we een cultusplaats herkennen? Het is een plaats waar een eredienst wordt gegeven. Er zijn enige rituelen geadresseerd aan krachten  van de kosmos door leden van de plaatselijke gemeenschap. Hoe zien we zo’n cultusplaats? Bijvoorbeeld door gevonden voorwerpen. Voorwerpen die beschouwd kunnen worden als offergave. Maar het is niet altijd duidelijk, het kunnen ook voorwerpen van hekserij en magische rituelen zijn.

Om enige lijn hierin te brengen maken we een onderscheid tussen formele en informele cultusplaatsen. In het eerste geval gaat het om vaste locaties, in het tweede geval niet. Dan is de plaats afhankelijk van het ‘geheugen van de groep’. En formele plaatsen kunnen op hun beurt onderscheiden worden in gesloten en open plekken, die moeilijker te identificeren zijn.

Vervolgens kun je een onderscheid maken tussen locale en bovenlocale cultusplaatsen. In Nederland waren er vooral locale plaatsen die een beperkte tijdsperiode gebruikt werden. En je kunt verder een onderscheid maken tussen een privé cultus, die gold voor de grootfamilie en een openbare cultus, die gold voor een regionale gemeenschap. En dan heb je ook nog een cultusplaats voor een enkel doel en een met een algemeen doel, met meerdere rituelen.

In de buurt van rivieren

 Voor de eerste kerken er waren vond in Nederland alles plaats in de open lucht. In de Romeinse periode had je nog tempels ten zuiden van de limes. Als we op de gevonden voorwerpen afgaan waren riviertjes, stroompjes en veenmoerassen belangrijke plekken voor het uitvoeren van rituelen. Dat geldt vooral in de IJzertijd.

In Noord Nederland werden op bepaalde plaatsen allerlei voorwerpen gevonden: wagenwielen, strengen garen, hertengeweien, hoorns, menselijke lichamen, kooklepels, slijpstenen en bijlen. De meest prestigieuze objecten bevonden zich in de buurt van grotere rivieren. Over het algemeen gaat het over open plaatsen. De goden zouden zich in Nederland niet binnen bepaalde muren bevinden, zoals Tacitus al opmerkte over het heidendom in Germanië.

Heilige eiken

De kerstening begon in het Angelsaksische Engeland in de zevende eeuw. De meeste plekken voor heidense erediensten bevonden zich bij bomen, veel heilige eiken.  De Friezen hadden ‘fana’ en ‘delubra’, heidense plekken. De eerste formele cultusplaatsen zijn gevonden in de late IJzertijd (250 v. Chr. – 0). Het zijn gesloten ruimten, een vierkant. Er zijn ex-voto’s en voedselresten gevonden en ook rituele voorwerpen als aardewerk, kleine metalen voorwerpen en kleding accessoires. Maar over het algemeen had de open lucht cultusplaats geen fysieke begrenzing.

Oude heidense begraafplaatsen werden soms na de kerstening weer gebruikt. Hangt dit samen met stress als gevolg van een sociale verandering in een bepaalde periode? Missionarissen hebben een aantal cultusplaatsen, idolen en heilige bomen vernietigd. Maar niet overal. Soms was het geven van een nieuwe betekenis voldoende, bijvoorbeeld in het geval van een tempel. Maar dat gebeurde vooral in Engeland.

Paus Gregorius I (590-604) gaf de pragmatische aanbeveling tempels te veranderen in christelijke kerken, zodat de heidenen hun vertrouwde cultusplaats niet hoefden te verlaten. De eerste kerk in Utrecht werd gebouwd op de muren van een voormalig Romeins Castellum. De openlucht cultusplaatsen in het zuiden van Nederland hielden er rond het jaar 400 mee op. Dit hing ook samen met de centralisatie van het Romeinse Rijk met de nadruk op de civitates

Heidense Vikingen

In het noorden bleven heidense offergaven gegeven worden zoals vondsten in het moerasveen in de buurt van nederzettingen laten zien. Het is ook te zien in de hele strook tot aan Denemarken aan toe en in Angelsaksisch Engeland. Bij opgravingen van Nederlandse kerken is echter nooit onbetwistbaar bewijs gevonden van voor-christelijke rituele activiteiten.

In Deventer en Zutphen is er sprake van christelijke begrafenissen voor de kerstening inzette. Voor de kerk er was, was er al een christelijke cultusplaats, bijvoorbeeld in de buurt van de IJssel bij Herxen (bij Zwolle) en Leesten (bij Zutphen). Het betreft in beide gevallen heuveltjes en dat komt overeen met de topografie van voor-christelijke heilige plaatsen.

Speciaal in Engeland is kerstening meer dan een aanpassing van de locale elites en hun volgelingen. Er waren ook tegen-reacties zoals opzichtige manifestaties van heidense praktijken. De begrafenis van het schip in Sutton Hoo (Oost-Engeland) kan daar een voorbeeld van zijn. Vanaf de achtste eeuw was er ook de groeiende aanwezigheid van de heidense Vikingen.

Het rivierengebied

Het Nederlandse rivierengebied wisselde enige malen van eigenaar in de zevende en achtste eeuw. Nu eens controleerden de Friezen (heidens), dan weer de Franken (christelijk) het gebied. Het was te zien aan meer crematies (heidens) op bepaalde tijden. In het noord-oosten was er strijd om de controle tussen de Saksen (heidens) en de Franken. In de tweede helft van de negende eeuw waren sommige gebieden onder controle van de Vikingen.

In de achtste tot negende eeuw zijn er veel vondsten van zwaarden in midden-Nederland en langs de Maas, wellicht een revival van rituele depositie (heidens).  

In Vlaanderen zien we in de zesde eeuw veel prehistorische grafheuvels, en ook in Noord-Germanië, wellicht een teken van terugkeer naar voor-christelijke praktijken. Het lijkt er sterk op dat er op de sites Herxen en Leesten vijf eeuwen nadat het gebied christelijk was geworden, nog een heidense cultusplaats waren. 

Er was veel zuidelijke invloed in de IJsselvallei. Vondsten van Keltische munten en glazen stukjes van armbanden van La Tene wijzen daar op. De algemene trend is duidelijk: continuïteit in het noorden, discontinuïteit in het zuiden van het land. Het zuiden kan ‘Keltisch’ genoemd worden, het noorden ‘Germaans’. Alleen het zuiden was deel van het Romeinse Rijk.

Alleen in het zuiden was er in de jaren 250-600 bevolkingsafname. Maastricht is de uitzondering, daar is continuïteit. Halverwege de zesde eeuw werd daar een kerk gebouwd op een voormalige laat-Romeinse begrafenisplek. Maastricht lag ook aan de rand van het Noord-Romeinse Gallië, met veel rituele continuïteit.

Conclusies

Welke conclusies kunnen we trekken als we het model van Ludo Milis erbij nemen? Milis beschrijft opeenvolgende stadia. In werkelijkheid zijn er overlappingen van stadia. Het eerste stadium van Milis is voorafgegaan door een voorstadium: een geleidelijk vertrouwd raken van de bevolking met het Christendom door kleine christelijke secten. Zie ook de vroege christelijke begrafenissen in Zutphen en Deventer.

Milis heeft het over hulp van seculiere autoriteiten op het eind van stadium 1. Dat is waarschijnlijk het geval geweest. Want er was een snelle christelijke ontwikkeling. Het vond in het noorden plaats in de negende eeuw en in het zuiden in de zevende en achtste eeuw. Daar worden vanaf die tijd geen prehistorische, heidense begraafplaatsen meer hergebruikt.

Het einde van stadium 2 van Milis, externe aanpassing, vindt plaats in de vroege dertiende eeuw, als de laatste heidense cultusplaatsen wegvallen. Er is dan ook een stevige infrastructuur van parochies en parochiekerken. Maar in het noorden van Nederland zijn tot in de zeventiende eeuw rituele deposities in het veenmoeras gevonden.

Tot de zeventiende eeuw

De strijd tegen de hekserij kan het einde der heidense tijden ook bespoedigd hebben, evenals het religieuze fanatisme in de Tachtigjarige Oorlog. En ook de opkomst van het protestantisme in de zestiende eeuw met een rigide houding tegenover bepaalde niet-christelijke praktijken. Concluderend kan gezegd worden dat het kersteningsproces – anders dan Milis stelt – heel lang geduurd heeft, wel tot de zeventiende eeuw.

Wat betreft stadium drie, de internalisatie van het Christendom, de ontwikkeling van het geweten, dat gebeurde vrij laat in de tijd. Waren de beoefenaars van bepaalde praktijken zich overigens bewust dat die eigenlijk niet gepast waren? Mogelijk niet. Ze kunnen het ook als gewoonten hebben ervaren, zonder er verder over na te denken.

Daarnaast nam het Christendom ook elementen op van heidense praktijken. Die kregen een christelijk ‘sausje’. Vruchtbaarheidsrituelen bijvoorbeeld bleven bijna identiek. En offergaven kwamen ook voor in de katholieke diensten evenals processies door de velden voor een goede oogst. Maar niet alle heidense praktijken werden door het christendom overgenomen. Bijgelovige rituelen bijvoorbeeld niet, alhoewel ze wel voor langere tijd getolereerd werden.

Opgelegd

Als we Engeland en het vasteland vergelijken, wat valt dan op? In beide gevallen ging stadium 1 van Ludo Milis vrij snel. De volgende fase, die van de internalisatie, duurde behoorlijk langer. ‘Heilige landschappen’ bleven nog lang van belang. In Engeland was er meer hergebruik van voor-christelijke cultusplaatsen dan op het vasteland. In Nederland was dat nauwelijks het geval. Wat wil dat zeggen? Dat het Christendom in Nederland opgelegd werd.

Er was een agressieve Frankische expansie in Noord-Nederland en naburig Duitsland die uitmondde in de Saksische Oorlogen van 772-804. De grenzen van het christendom schoven gelijk op met die van het Frankisch gebied. In Engeland was de situatie heel anders. Daar was er strijd tussen locale potentaten, waarbij bekering als strategisch instrument kon worden ingezet. Daarin lijkt Engeland meer op de Merovingische periode van het Frankische Rijk onder Clovis.

Nadat de Franken uiteindelijk gewonnen hadden, werden de eigendomsverhoudingen en de organisatie van het landschap heel anders. Het werd de tijd van de kasteelheren. Er kwamen nieuwe nederzettingen en kerken, niet op oude rituele plaatsen.

Duurzaamheid pre-christelijke praktijken

De opgelegde bekering in een situatie van verovering levert een interessant fenomeen op. In Estland en Letland werd het christendom de religie van de Duitse heren, de nieuwe elite. De plaatselijke bevolking, in naam christen, bleef eeuwen trouw aan de heidense cultusplaatsen en de heidense riten, zelfs tot in de vroege negentiende eeuw.

Iets soortgelijks kan ook hebben plaatsgevonden in Noord-Nederland en het naburige Duitsland na de Saksische Oorlogen. Als er sprake is van gedwongen doop, en weinig missionarissen, zal de kerstening tot de oppervlakte beperkt zijn geweest.

Duidelijk is dat het kersteningsproces in hoge mate afhing van de context. Alleen als we vele perspectieven incorporeren, het culturele, het geo-politieke, en het lange tijdslijnperspectief, kunnen we verklaren waarom er zo’n variëteit en duurzaamheid was van pre-christelijke rituele praktijken.

Bert Groenewoudt, Roy van Beek & Michel Groothedde, ‘Christianisation and the Afterlife of Pagan Open-Air Cult Sites. Evidence from het Northern Frankish Frontier’, Medieval and Modern Matters, vol. 5, 2014

 

Reageren