Piketty en de sterren van de Franse Revolutie

Grote denkers als Thomas Piketty reizen anno 2015 de wereld rond als ware popsterren. Gevolgd door een massa fotografen en journalisten probeert hij zijn ideeën wortel te laten schieten in de Westerse maatschappijen. Zelfs de politiek legt graag haar oor te luister. Zo werd Piketty in november 2014 door de Tweede Kamer uitgenodigd zijn ideeën met parlementariërs te delen. Veel economen bombarderen Piketty als een van de grote denkers uit de geschiedenis, op één rij met Karl Marx of John Maynard Keynes. Een betere vergelijking is echter Voltaire of Jean-Jacques Rousseau: het Europa van de 18e eeuw werd namelijk bevolkt door intellectuele supersterren die de wereld probeerden te verbeteren door hun ideeën.

Het is interessant te bedenken hoe de geschiedenis de faam van Piketty zal beoordelen. Blijkt zijn sterrenstatus een kortstondige mediahype te zijn geweest of zal zijn boodschap van zoveel waarde blijken te zijn dat er ingrijpende politieke en economische veranderingen zullen volgen, misschien zelfs wel revolutie, zoals sommigen beweren. In zijn boek Kapitaal in de 21e Eeuw beweert Piketty dat toenemende ongelijkheid onvermijdelijk het gevolg is van het huidige kapitalistische systeem; doordat het rendement op inkomen zoveel groter is dan de snelheid van economische groei zullen de rijksten alleen maar rijker worden en de welvaartskloof alsmaar groter. De oplossing is uitermate controversieel: een wereldwijde inkomensbelasting. Dit is de enige manier om te voorkomen dat de allerrijksten hun geld wegsluizen naar landen met een gunstiger belastingklimaat. Het alternatief zou alsmaar groeiende ongelijkheid en uiteindelijk sociale ontwrichting betekenen.

Van filosofie naar revolutie

Hiermee vertoont de uitdaging waarvoor we in de 21e eeuw staan veel overeenkomsten met de uitdagingen van de achttiende eeuw, toen de sociale onrust over ongelijkheid uiteindelijk leidde tot de Franse Revolutie in 1789. Piketty neemt zelf echter nadrukkelijk afstand van een mogelijke nieuwe revolutie. Maar zoals de geschiedenis aantoont, liggen de zaken zelden zo gemakkelijk. Aan de basis van de Franse Revolutie stonden ook ideeën van de grote denkers van de Verlichting, zoals Voltaire en Rousseau, ofschoon zij zelf nooit revolutie voor ogen hadden en tot op zekere hoogte zelfs verafschuwden. 

Voltaire vestigde tussen de jaren 1730 en zijn dood in 1778 zijn reputatie als de ster van de Franse Verlichting en daarmee van de Franse Revolutie. Evenals in het geval van Piketty maakten bepaalde machtshebbers graag gebruik van het intellectuele vermogen van Voltaire en zijn ideeën. De correspendontie die hij met de jonge Pruisische koning Frederik de Grote onderhield, leidde zelfs tot een vriendschap en een langdurig verblijf van Voltaire aan het hof in Potsdam. Hier deinsde de scherp van tong zijnde Voltaire er niet voor terug de koning toe te spreken over de beperkte rol die koningen zouden moeten innemen binnen een constitionele monarchie. Maar al te vaak leidde zijn verregaande ideeën en zijn grote mond tot een breed scala aan problemen, van gevangenschap tot verbroken vriendschappen.

Toch had hij niet kunnen vermoeden dat zijn gedachtegoed enkele jaren later zou worden vertaald naar het geweld van de Franse Revolutie. De revolutionairen gaven in 1791 zelfs de opdracht om zijn resten op te graven en bij te zetten in het Pantheon in Parijs, de beroemde graftempel, waar hij als symbolisch vader van de revolutie zijn laatste rustplaats vond, een gedachte waar hij zelf van zou hebben gegruweld.

De ongewilde vader van de revolutie

Met name door zijn opvattingen over de monarchie en de oneerlijke verdeling van de macht over de drie standen was zijn werk zeer populair onder de Franse revolutionairen, die zijn gedachtegoed gebruikten voor de rechtvaardiging van de vestiging van de Republiek in 1793. Voltaire was echter nooit voor afschaffing van de monarchie geweest. Voltaire zag de koning als een onmisbaar onderdeel van een succesvolle staatsvorm, hij had zich alleen tegen de absolute, door God gegeven macht van de koning gekeerd; de koning bleef een belangrijke functie vervullen, maar zijn macht moest in balans worden gehouden door een wetgevende en rechtsprekende macht, vertegenwoordigd door de drie standen. Zijn ideeën sijpelden in de jaren voor de revolutie door in het collectief bewustzijn van een alsmaar groeiende nieuwe maatschappelijke laag in Frankrijk: de burgerij. De burgers gingen met het gedachtegoed van Voltaire aan de haal gingen en ontketenden de revolutie in 1789, hoewel koning Lodewijk XIV nog niet helemaal aan de kant werd geschoven. Vanaf 1792 verviel de macht aan een kleine groep radicalen, oftwel de Jacobijnen, die onder leiding van Maximilian Robbespierre in een waar schrikbewind over Frankrijk heersten, beter bekend als de periode van de Terreur (1793-1794). De koning, en met hem duizenden anderen, werden als vijanden van de idealen van de Revolutie bestempeld en zonder genade onthoofd.       

Van Maatschappelijk Verdrag naar Terreur

Nog groter dan de verering van Voltaire door de revolutionairen, was de bijna goddelijke aanbidding die tijdgenoot Jean-Jaques Rousseau ten deel viel. Net als Voltaire stierf ook Rousseau kort voor het uitbreken van de revolutie en heeft hij deze dus niet meegemaakt, maar met name de radicale Jacobijnen adopteerden zijn gedachtegoed als ware cultus. Op basis van zijn opvattingen over religie werd het zogenoemde deïsme zelfs uitgeroepen tot de nationale godsdienst. Dit betekende dat God weliswaar werd erkend als de schepper van het universum en haar wetten, maar dat hij verder geen invloed op het verloop ervan uitoefend.

Rousseau’s belangrijkste werk, het Maatschappelijk Verdrag (uit het Fr: Du contrat social ou principes du droit politique), werd opgevat als vrijbrief voor de terreur die de leiders van de radicale Jacobijnen, Robbespierre en Saint-Just, over Frankrijk uitstortten. Robbespierre verwees tijdens het uitspreken van de doodsvonnissen voortdurend naar passages uit het het Maatschappelijk Verdrag. In dit werk uit 1762 zet Rousseau zijn visie op de legitimiteit van de macht uiteen, en stelt dat de politieke macht en de wetten terug te voeren zijn op het feit dat de burgers van een samenleving een sociaal contract hebben afgesloten. Dit hield in dat de burgers zich zouden onderwerpen aan de volonté générale of algemene volkswil. Het is deze wil die elke vorm van macht of recht legitimeert. Rousseau zette zich hiermee af tegen de absolute macht van koningen, die zich buiten het sociaal contract stelden. Dat de vredelievende en wellevende Rousseau zijn gedachtegoed vertaald zag worden naar duizenden doodsvonnissen onder het mom van de algemene volkswil, zou hij evenals zijn penbroeder Voltaire hebben verafschuwd.

Ook Piketty ziet revolutie niet als een realistische oplossing, in ieder geval niet voor de door hem aangedragen problemen. In een interview met de Guardian in december 2014 zei hij:”Een probleem uit het verleden is dat men nadenkt over de dag van de revolutie, dan over wat te doen als de macht gegrepen is. Meer historische schokken, zoals oorlog en revolutie, zullen zich voordoen, maar door te leren van de lessen van het verleden kunnen we het de volgende keer beter doen.” 

Tags

Reageren