Biografieën onder de loep, 2 – Piet Mondriaan en Louis Couperus

In de tweede aflevering over het genre biografie in de Haagse Kunstkring kwamen de meest recente biografieën over Piet Mondriaan en Louis Couperus aan de orde. Hans Janssen, conservator van het Gemeentemuseum sprak over zijn Mondriaanbiografie en Rémon van Gemeren over zijn Couperusbiografie.

Arjen Fortuin, televisierecensent van NRC-H, en voorheen literatuurrecensent, was de gespreksleider. Hij had ook een biografie geschreven: over uitgever Geert van Oorschot. Bovendien was hij redacteur geweest van het Biografie Bulletin. Daarnaast had hij met Joke Linders een bundel over biografieën uitgebracht met de titel ‘Bespottelijk maar aangenaam’.

Molen bij zonlicht

Fortuin: “Het boek ‘Piet Mondriaan. Een nieuwe kunst voor een ongekend leven’ van Hans Janssen is heel dik, maar dat komt ook door de illustraties. Die maken het feest om dit boek te lezen. In het boek ruik je de verf.’ Hans Janssen is blij met dit compliment. Janssen: “Het boek gaat over kijken. Ik kreeg meer complimenten, maar eentje staat me nog heel goed bij. Die kwam van de heer Bijker, een aardappelboer uit Drenthe. Hij vond het geweldig. Hij had altijd gedacht dat abstracte kunst over moeilijke dingen ging, maar nu begreep hij het helemaal.”

Janssen focust op het werk, het beeld.” Elke dag weer loop ik in het museum langs de werken van Mondriaan. Ik ervaar ze iedere keer weer als iets volstrekt nieuws. Dat ervaar je nooit als je de werken als afbeelding in een boek ziet.” Hij klikt een afbeelding van ‘Molen bij zonlicht’, 1908, op het scherm. “Die rode molen bij avond is superrealistisch. Als je ’s avonds bij die molen staat en tegen de zon inkijkt zie je dit tegenlicht. Maar het heeft tegelijk iets verhevens. Mondriaan zocht altijd naar vergeestelijking.”

Andere afbeeldingen komen voorbij. Onder andere twee tekeningen van Mondriaan in het poëziealbum van Marie Simon. Simon was een goede vriendin van Mondriaan tussen 1908 en 1911. Links is een kalfje te zien en rechts een landschap met een hekje. Het schilderij de ‘Hooischelf’ komt voorbij. Janssen: “Niet echt Haagse School. Mondriaan was dromerig aan het schilderen. Zijn vriend in die tijd, Albert Driel, had het over zijn ‘intuïtieve benaderingswijze’.

Vrouwen

De ‘Bomen aan de rand van het Gein’ en een ‘Compositie’ in lichte kleur, 1919,  komen voorbij. We zien een paar foto’s van de jonge Mondriaan en een van Mondriaan gemaakt in 1937. “Hij was een stramme man geworden. Hij maakte de doeken op tafel, waarbij hij af en toe in liggende positie kwam. Dat veroorzaakte een zekere stijfheid.” Vervolgens een plaatje van Mondriaan in New York in  1941. “Hij was daar de ‘society man’. Hij was bezig met de Boogy Woogy.”

Van vrouwen in zijn leven is weinig bekend, behalve dat hij in de loop der jaren diverse vriendinnen had. Janssen: ”We weten niets van zijn moeder, behalve dat ze twee dienstbodes had, een voor het binnenwerk, en een voor het buitenwerk, in praktijk de riolering. Zijn vader was schoolhoofd. Hij had een conflictueuze relatie met zijn vader, maar dat wordt in eerdere biografieën en verhalen over Mondriaan erg overdreven. Hij sprak er ooit over in zijn Parijse periode met Michel Seuphor, een Belgische kunstenaar, toen het hem nog hoog zat. Seuphor concludeerde daaruit dat zijn vader een despoot was. In werkelijkheid was het minder erg. Mondriaan senior zette zich vanuit de afdeling Amersfoort in voor de ARP, die toen in oprichting was. Hij was een sociale man. Hij tekende en zijn zoon Piet stond ernaast. Dat was voor Piet een essentiële ervaring.”

Het Haagse publiek had aanvankelijk wat problemen met de abstractie van Mondriaan, in Pulchri tekenden zelfs kunstenaars met potlood poppetjes in op zijn schilderijen, zo verfoeiden ze het. “Louis Wijsenbeek, voormalige directeur van het Gemeentemuseum, dacht dat het zou helpen als hij de appelboomschilderijen naast elkaar zou presenteren, van figuratief naar abstract. Het is begrijpelijk, maar toch niet verstandig. Zo kun je dat niet doen, elke boom heeft namelijk zijn eigen ontstaansgeschiedenis. Mondriaan zocht vooral naar de werking van elk schilderij.” ‘De rode wolk’ uit 1907 komt voorbij. “Het schilderij kwam tot stand ‘ondanks zichzelf’ zoals Mondriaan zei. Willem Maris vond het schilderij onaanvaardbaar.  En over ‘Molen bij zonlicht’ van 1908 vond Frederik van Eeden, psychiater en voorman van de Tachtigers dat het ‘een werk van een geesteszieke’ was.

Parijse atelier

Mondriaan zou straatarm zijn geweest. Dat blijkt wel mee te vallen. Janssen maakte enkele calculaties: “In Parijs kreeg hij in 1921 voor een werk 1.000 Fr. Franc en in totaal verkocht hij voor 26.000 Fr. Daarnaast maakt hij bloemenschilderijen om een gestadige inkomstenstroom te hebben. Dat leverde 11.000 Fr. op. Hij had een ongekend uitgavenpatroon. Waar hij het aan besteedde? Vermoedelijk ging hij naar de duurste nachtclubs.”

We zien een foto van het Parijse trappenhuis van Mondriaans Atelier. Op een tafel staat een vaas met een plastic tulp, door Mondriaan wit geschilderd. “De foto is gemaakt door André Kertész. Seuphor had Kertész naar Mondriaan gestuurd, die in die tijd al beroemd begon te worden. Kertész keek rond in zijn atelier en snapte niets van zijn werk. Het trappenhuis was een beetje smoezelig, maar door die tulp werd het opgefleurd. Kertész snapte dat wel en legde het vast.”

Couperus

We gaan over naar de tweede biograaf, Rémon van Gemeren, wiens boek ‘Couperus; een levenin 2016 verscheen, ook een dik boek, ditmaal van 948 pagina’s. Arjen Fortuin was bijna te laat gekomen, vertelde hij, omdat hij in de trein helemaal was opgegaan in de ‘Boeken der kleine zielen’. Fortuin: “Ik had de behoefte gekregen om Couperus echt te lezen.” In Arabesken, het blad van het Louis Couperus Museum had Van Gemeren al diverse artikelen over Couperus gepubliceerd voor zijn biografie uitkwam.

Fortuin: “Je hebt een afwijkende biografie geschreven.” Van Gemeren: “Ik heb heel wat biografieën gelezen. Ik ben een biografievreter, mag je wel zeggen. Ik heb willen laten zien wat voor wijs iemand Couperus was. Tijdens het schrijven is hij een vriend / levensgezel voor mij geweest. Couperus wist alles over het leven. Over het leven van Couperus had Frederic Bastet in 1987 al een dik boek geschreven. Zijn levenslijn was al in kaart gebracht.”

Van Gemeren had weinig bronnen tot zijn beschikking. ”Hij verscheurde zijn brieven. Er zijn geen dagboeken, weinig mensen hebben over hem geschreven. Ik wilde de persoon Louis Couperus analyseren. En niet een verhaal schrijven van wat er jaar na jaar gebeurde. Twee methoden stonden mij ter beschikking: een relatie leggen tussen zijn leven en werk en het beschouwen van zijn persoon in zijn tijd. Ik wilde mijn visie erin leggen. Couperus had zelf gezegd: ‘Alles staat in mijn werk’.

Clichés

Het is dus allemaal interpretatie. Van Gemeren: “Ik wilde niet ingaan met welke echte persoon een romanpersoon correspondeerde, behalve dan zijn vrouw. Ik wilde meer de geest van Couperus vatten, zogezegd in zijn huid en in zijn  geest kruipen. Het beeld dat van Couperus is overgeleverd bevat stapels clichés: dandy, homoseksueel, Hagenaar. De meeste clichés kloppen niet. Volgens de schoolboeken was hij een naturalistische schrijver. Dat was hij niet, hij was ook geen dandy en evenmin een narcist.”

Ook was hij geen tachtiger. “Hij sloot meer aan bij Franse mode en literatuur, niet de Nederlandse. Hij is in aanleg homoseksueel, maar heeft er waarschijnlijk niet iets mee gedaan. Je kon er toen niks mee. Hij had een verheven beeld van liefde en erotiek. De mogelijkheden om het echt te doen vond hij ordinair. Hij was wel verwijfd, maar geen aansteller. In die tijd was het met de hygiëne povertjes gesteld, vanwege allerlei ziekten werd er steeds meer aandacht geschonken aan het belang van een goede hygiëne.”

Syfilis

Vraag vanuit het publiek: Keek men anders tegen hygiëne aan dan nu?  Van Gemeren: “Men was angstig voor intieme zaken: geslachtsdelen, zaad, menstruatiebloed, dat is nu niet meer voor te stellen. En natuurlijk de angst voor de syfilis.” Fortuin: “Is Couperus een man met smetvrees?” Van Gemeren: “Ja’.  Hans Janssen: “Mondriaan heeft hoogstwaarschijnlijk syfilis gehad. Ik vond het onthutsend te moeten constateren. Van 28 kenmerken van syfilis had hij allerlei symptomen. Hij zat waarschijnlijk in het tweede stadium van syfilis. Er waren roddels dat hij aan orgies meedeed. Onder andere bij Café ’t Kalfje aan de Amsteldijk, daar zouden hoeren bij uitgenodigd zijn. Mondriaan is in 1872 geboren in Amersfoort. Toen waren er nog geen riolen. Er heerste soms cholera. Om zich te wassen vulde Mondriaan in Parijs een lampetkan aan een kraantje in de gang.”

De Kleine Zielen werd in 1969 uitgezonden op televisie in een bewerking van Yvonne Keuls. Een van de spelers, Eric Schneider, zit in de zaal. Schneider: “Ik speelde Paul van Lowe. Min of meer Couperus zelf. Paul van Lowe had inderdaad smetvrees.” Schneider reciteert ter plekke een boutade van Van Lowe tegen zoo een smerige boel, als een tram..” Van Gemeren: “Inderdaad zit in Van Lowe veel van Couperus zelf, maar je moet altijd oppassen voor overhaaste conclusies want in elk ander personage zit ook wel iets van Couperus.”

Elsbeth Etty heeft ook over Couperus geschreven in ‘Het bloed van de barones’. Ze vond dat Couperus een feminist genoemd kan worden. Van Gemeren: “Elsbeth Etty probeert romanfiguren aan reëel bestaande mensen te koppelen. Maar ze heeft selectief gelezen.  Ze gaat met name in op Couperus’ ‘Langs lijnen van geleidelijkheid’. Couperus is in wezen geen geëngageerde schrijver, maar gebruikt onderwerpen uit fascinatie om eigen thema’s in te gieten.”

Vraag aan Hans Janssen vanuit het publiek: Waarom heeft u de syfilis van Mondriaan in de noten behandeld en niet in de hoofdtekst? Janssen: “Die syfilis is een waarschijnlijkheidsdiagnose. Ik ben niet op sensatie uit. Er is hoegenaamd niets over vrouwen & Mondriaan te vinden. Maar hij is wel trouw aan vriendschappen. Op een tafeltje van Mondriaans atelier in New York lag in 1943 briefje van een vriendin die hij had in 1908, Agatha Zethraeus. Hij heeft duizenden brieven geschreven. De vrouwen hebben zijn brieven vernietigd. Hij dacht op een bijzondere wijze over de liefde. Je kunt het vergelijken met Tinder nu.” Een vrouw krijgt wel de nodige aandacht in Janssen’s boek: Jacoba van Heemskerck. “Zij krijgt ruim baan vanwege de theosofie, zij bracht met een vriendin Rudolf Steiner deze kanten op. Ze bleef hangen in figuratief. Zij kon niet meegaan in abstracte ontwikkeling van Mondriaan.”

Fictieve elementen

Arjen Fortuin: “Je maakt gebruik van fictieve elementen in je boek. Is dat om het behapbaar te maken voor de lezer? Het geldt eigenlijk als een ‘doodzonde’. Is je boek nog wel een biografie te noemen?” Janssen: “Niet echt. Ik had een ‘blauw boek’ met alle feiten over Mondriaan en zijn schilderijen. Robbert Ammerlaan vroeg me of ik er een biografie van kon maken. Ik zei dat dat kon door te kijken naar de werken. Maar ik wilde geen boek maken vol met voetnoten. Vandaar enkele fictieve passages.”

Fortuin aan Van Gemeren: “Hoe geldt dat voor jou?” “Ik heb de hoofdpersoon ingebed in maatschappelijke bewegingen, eigenlijk is het natuurlijk altijd fictief. Een biografie is een beeld, je poogt dat zo waarachtig mogelijk maken. Strikt genomen is niks waar, maar je moet wel proberen de waarheid na te streven. Ik heb geen dialogen gebruikt, zoals Hans Janssen, ik probeerde zo secuur mogelijk te werk te gaan.”

Fortuin: Het raadsel Couperus is intact gebleven? Van Gemeren: “Ik heb hem goed te pakken, maar er blijven mysteries. Bijvoorbeeld de ‘Orlando-figuur’, die figureert in de feuilletons. Couperus speelt daarbij een ingewikkeld spel met de lezer met een fictieve persoon Louis Couperus. Nog steeds is de vraag: Is er een model geweest? Is hij wel eens echt verliefd geweest?”

Fortuin: “Is je beeld van Couperus veranderd?” “In sommige opzichten. Hij heeft in zijn latere leven een lichtheid gevonden, meer dan ik dacht. In de kern is hij een ras-optimist en tegelijk een ras-pessimist.”

Schoonheid

Fortuin, tot slot: “Beide biografieën gaan in wezen over de ideeën achter kunstenaar.” Janssen: “Met de kanttekening dat zij in dat opzicht totaal elkaars tegengestelde zijn. Mondriaan verzet zich tegen tragische. Bij Couperus is er alleen maar tragiek en verleden.” Van Gemeren kan daar mee instemmen. “Voor Couperus is de diepste schoonheid die schoonheid die vergaat.” Janssen:  Mondriaan leefde voor schoonheid die voor eeuwig zou duren.“

https://www.haagsekunstkring.nl/index.php/voorstellingen/805-biografieen-onder-de-loep-1

 

Reageren