BUL VAN AVIGNON

In 1335 werd de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Halle begunstigd met 40 aflaten door 17 bisschoppen en één aartsbisschop die verbleven te Avignon.

In 1335 nog vooraleer met de bouw van de huidige Sint-Martinuskerk begonnen werd, werd een bul verleend. Een bul is een open brief van de paus waarin aan de gelovigen religieuze zaken bekend gemaakt worden. Ook teksten van bisschoppen of pauselijke legaten naar de gelovigen toe kunnen als bul beschouwd worden. Bul dat als oorkonde kan vertaald worden, komt van het Latijn bulla dat zegel betekent. Door het aanbrengen van een zegel krijgt het document zijn geestelijke waarde en betekenis.

De Halse bul uit 1335 is een collectieve bisschoppelijke bul. Hij wordt de bul van Avignon genoemd naar de stad in het zuiden van Frankrijk waar de paus toen verbleef. Daar verbleven de pausen tijdens de Babylonische ballingschap van 1309 tot 1376.

Een collectieve bisschoppelijke bul betekent dat hij door meer dan één bisschop ondertekend werd. Hij was ook een aflaatbrief. Een aflaat is een volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van straffen wegens zonden. Elke ondertekenende bisschop verleende de gelovigen 40 dagen aflaat indien hij in de Sint-Martinuskerk steunde bij het bouwen van de Mariakapel waaraan in 1335 begonnen werd.

De Mariakapel kon als een soort kerk naast de Sint-Martinuskerk beschouwd worden. Ze had immers een eigen priester en bezat eigen inkomsten, nodig om de eredienst te financieren.

De namen van maar liefst 18 hooggeplaatste geestelijken worden vermeld: “[…], Philippus Salonensis, Bernardus Diagorganensis, Andreas Coronensis, Guillelmus Tauriensis, Nicholaus Scarpatensis, Paulus Fulginensis, Galganus Allariensis, Johannes Terralbensis, Matheus [onleesbaar], Petrus Montismarani, Angelus Grossetanensis, Bonifatius Corbaniensis, Salamanus Wormaciensis, Alemannus Suanensis, Bartholomeus [onleesbaar], Johannes Clonensis, epsicopi” of bisschoppen, “et Guillelmus Antibarensis, archiepiscopus” of aartsbisschop.

Van 17 van hen zijn de voornamen bekend. Bij 14 is de zetel van hun (aarts)bisdom bekend wat belangrijk is omdat ze duiden op de grote geografische spreiging van de bisschoppen: Philippus was bisschop van het Griekse Salona, Andreas van het Griekse Coron, Guillelmus van het Perzische Tabris, Nicholaus van Karpatho, Paulus van het Italiaanse Foligno, Galganus van het Corsicaanse Aleria, Johannes Terralbensis van het Sardijnse Terralba, Petrus van het Italiaanse Monte Marano, Angelus van het Italiaanse Grosseto, Bonifatius van het Dalmatische Krbava, Salamanus van het Duitse Worms, Alemannus van het Italiaanse Soana, Johannes Clonensis van het Ierse Cloyne en Guillelmus van het Epirische Antivari.

Opmerkelijk is dat de aartsbisschop van Kamerijk waartoe Halle behoorde, geen aflaatgever was.

In die periode kregen de bedevaarten enorm veel bijval. De institutionele crisis van de Kerk leidde ertoe dat de lekenbevolking niet wist wie ze nu moesten geloven. De Paus in Rome of die in Avignon. Hierdoor ontstond er een meer persoonlijke geloofsbeleving, een tendens waarin we ook de opkomst van de mystiek èn de heiligenverering moeten situeren. De gewone gelovige leek sloot zich aan bij broederschappen ter ere van een heilige en nam deel aan feesten en processies ter diens ere. En zo ook in Halle.

Reageren