De katakomben van Cuypers en het altaar voor de Jezuïeten van Mengelberg in Valkenburg

Tien jaar geleden liepen wij al eens door de katakomben in Valkenburg en waren wij onder de indruk van dit, voor Nederland, unieke gangenstelsel. Een gangenstelsel dat een kopie is van de katakomben in Rome. Nu was het moment gekomen om er nog eens naar toe te gaan, beladen met kennis van vijf jaar onderzoek naar de katholieke emancipatie in Nederland na 1853 en in Duitsland in de jaren na de ‘Kölner Wirren’ in 1837, de aanloop naar de ‘Kulturkampf’, de strijd tussen de katholieken en het Pruisen van Bismarck. Een strijd die haar hoogtepunt bereikte in de jaren zeventig en uiteindelijk pas in het midden van de tachtiger jaren bezegeld werd.

In deze periode speelden de ultramontaanse katholieken een belangrijke rol in het katholieke bewustwordingsproces in beide landen. Zij verenigden zich in Gilden, richtten aartsbisschoppelijke musea op en verspreidden hun kennis en onderricht over de ware christelijke kunst in diverse periodieken over Noord-Europa, en Italië in verschillende talen vertaald. Katholiekendagen werden georganiseerd in Mechelen, Luik, Aken en Keulen. Tentoonstellingen werden georganiseerd waarop oude christelijke kunst en nieuwe vormen van kerkelijke kunst in historistische stijlen gepresenteerd werd. Ook in een stadje als Valkenburg komen de hoofdrolspelers in deze stroming elkaar uiteindelijk tegen ten tijde van de tweede fase van het ultramontanisme: Pierre Cuypers en Wilhelm Mengelberg. De laatste slechts bescheiden in de kapel van de Jezuïeten, maar wel véélzeggend, want juist daar bevindt zich net dat enige werk van Mengelberg in heel Limburg (tot op heden bekend dan) De eerste is veel overtuigender zowel bovengronds als ondergronds in stadje en omgeving aanwezig.

Valkenburg was door haar ligging een aantrekkelijke plaats voor Duitse gevluchte kloosterlingen tijdens de ‘Kulturkampf’, onder wie de Jezuïeten. En het plaatsje had ook nog eens, als eindstation van de eerste spoorweg, de mogelijkheid om zich te ontwikkelen tot een toeristische trekpleister als een bijna on- Hollands paradijs, waar de katholieke kerk graag op wilde inspelen door haar erfgoed hier aan te bieden, al was het maar in kopievorm. De textielfabrikant Jan Diepen (1872-1930), lid van het Bernulphusgilde uit Utrecht, die vroegtijdig de leiding van het familiebedrijf losliet, greep die kans om zijn voorliefde voor christelijke archeologie en vroeg- christelijke kunst in een exacte kopie van de katakomben in Rome te laten botvieren met beide handen aan. Met veel geld, een uitstekend ultramontaans netwerk en vooral met speciale toestemming van paus en curie.

En de katakomben werden populair: zelfs het Bernulphusgilde uit Utrecht, elk jaar bijzonder kritisch over het reisdoel en vele malen niet tot een beslissing kunnen komend en daardoor de reis maar overslaand, trok met een groot gezelschap in 1916 midden in oorlogstijd naar Valkenburg. Zij deden op die tweedaagse reis ook Maastricht en Meerssen aan.  In Maastricht vond de beroemde confrontatie plaats tussen Jan Kalf, die eigenlijk de rondleiding moest houden door de St. Servaas en Pierre Cuypers, die met vermoedelijk flinke stem en fiere houding ondanks zijn hoge leeftijd het stokje van de rondleiding overnam en Kalf aan de kant zette en zijn versie van de restauratie en bouwgeschiedenis van de kerk vertelde. Tevens werd op deze reis tijdens de Algemene Ledenvergadering door Gildebroeder pastoor Eppink gevraagd of het toch niet eens mogelijk zou zijn een moderne kerk te bezoeken in het vervolg. Ook bij deze katholieken brak langzamerhand de modernistische zon door. Na deze vergadering op de eerste dag en de Gildemis de daarop volgende dag, na natuurlijk een goede maaltijd, een verkwikkende nachtrust en een versterkend ontbijt in hotel Ubachs, vond het bezoek aan de katakomben plaats. Even een opmerking terzijde: laat mijn buurman nou net een kleinzoon zijn van de toenmalige uitbater van dat hotel! De secretaris van de katakomben-vereniging Karel Diepen (1873-1954), de jongere broer van Jan nam de rondleiding op zich en vertelde uitgebreid over de totstandkoming van dit meesterwerk in de jaren 1909-1913. Na afloop van de tour schreven de broeders hun namen op de wand. En hun namen waren in goed gezelschap, want niet de minste katholieke voormannen hadden en hebben hun handtekening daar achtergelaten. Helaas konden wij bij kaarslicht geen van de namen van de Gildebroeders terugvinden zo snel meer terugvinden (als er geen licht is in die gangen, dan is het er wel héél erg donker). Voor een genuanceerd beeld dient wel vermeld te worden dat de archeologische gedrevenheid om een zo goed mogelijke kopie van de katakomben te maken wel voorop stond, zoals blijkt uit het feit dat twee protestantse professoren lid waren van de Adviescommissie. Zij waren gevraagd vanwege hun deskundigheid op gebied van vroeg- christelijke kunst, maar gaven door hun lidmaatschap een ‘oecumenisch’ tintje aan het initiatief. Er kwamen dan ook protestantse en ‘ongelovige’ toeristen op de grotten af, onder wie die ongelovige hoogleraar uit Gent, die de volgende tekst liet beitelen: 'Ik betreur, hier niet op nog veel meer te kunnen wijzen, dat op mij, ongeloovige, een diepen indruk heeft gemaakt. Uit een courantenartikel van een hoogleeraar der Gentsche universiteit over de Valkenburgsche katakomben. '

Rond negentienhonderd was een ander kopstuk van de Gildebeweging, Wilhelm Mengelberg aan de slag gegaan in Valkenburg.  In 1893 werd begonnen met de bouw van het Ignatiuscolllege aan de  Kloosterweg in Valkenburg onder leiding van architect Hermann Joseph Hürth. De opheffing van de Jezuïetenkloosters in Keulen, Essen, Bonn Kreuzberg, de stad Bonn, Aken, Koblenz en Maria Laach en de gastvrije ontvangst in Valkenburg, maakten de weg vrij voor een dergelijk bouwproject. De broeders Köster, Linden, Busch en Rathgeb kochten een stuk grond aan en begonnen met de bouw. De Akense architect werd ingehuurd en de eerste steen kon op 1 mei 1893 gelegd worden. De kapel werd in 1894 op de 20e december ingewijd en in de loop der jaren werd het gebouw verder uitgebreid en verfraaid. Het Ignatiuscollege telde aan het begin van het schooljaar 1895/96 268  bewoners. De bouw had c. 800.000 Mark gekost en dit geld werd voor een deel  gedragen door de opbrengst van de verkoop van het klooster bij Maria Laach aan de Benedictijner orde.  In de periode 1897-1903 werd de kapel verfraaid o.a. met een nieuw hoogaltaar waarvoor in 1900 een wedstrijd werd uitgeschreven, waarbij Wilhelm Mengelberg de eerste prijs won. Dit vleugelaltaar werd op feestdag van St. Ignatius 1900 ingewijd. De bijbehorende verlichting en het noodzakelijke uitbreken van de vensters in het koor moesten toen nog plaatsvinden.  De Keulse schilder Rosenthal, met wie Mengelberg regelmatig samenwerkte, decoreerde de kapel naar het ontwerp van Wilhelm. De firma Klais vervaardigde het orgel en voor orgels van deze orgelbouwer hadden de Mengelberg-ateliers ook al meerdere malen opstanden vervaardigd. In 1910 werd nog een speciaal gedeelte aangebouwd voor schrijvers, die uit het opgeheven ‘Schriftstellerheim’ uit Luxemburg overgekomen waren. Bij deze aanbouw hoorde ook een Astronomietoren. De bevolking groeide en de kapel moest worden uitgebreid met een crypte waarin ook altaren werden opgesteld. In 1941 werd het complex in gebruik genomen door de SS en werd er een elite-opleiding gevestigd.  De kapel werd na verloop van jaren afgebroken alsmede de sterrenwacht en de filosofenvleugel. Op de plaats van de afgebroken kapel werd een nieuwe gebouwd, die in 1965 in gebruik genomen werd. Van het interieur is, zover bekend, niets bewaard gebleven. Van het altaar is slechts een vage, oude foto overgebleven. Uit contemporaine publicaties weten wij dat de architectuur niet als echt geslaagd beschouwd werd. De inrichting, de beschildering en de vensters van het glasschilderatelier Oidtmann in Linnich, waarvoor Mengelberg eveneens diverse ontwerpen gemaakt heeft, maar waarvan in dit geval niet bekend is of dit hier ook het geval was, echter maakten veel goed. Een pluim voor Mengelberg.

Lopend door het grensstadje met zoveel monumenten die herinneren aan Pierre Cuypers, dringt zich toch de vraag op wat precies de aard en inborst van de bevolking en van de inwijkelingen, onder wie de familie Van Diepen en de Jezuïeten geweest is. Niet Duits, noch Nederlands, evenmin gemiddeld Limburgs (wij zijn inmiddels kenners van het type ‘Limburgsheid’), maar in ‘Ultramontania’, zoals Limburg genoemd werd in de negentiende eeuw, ultramontaans misschien. Niet voor niets schonk Pius X een marmeren gedenkplaat voor de ingang van de katakomben. Beladen met deze kennis, boven op de al aanwezige informatie, maakt een derde bezoek aan dit stadje, dat zindert van het cultureel erfgoed, méér dan de moeite waard. En misschien nog aardig om te vermelden: in de kelder bevindt zich een ruimte waar getrouwd kan worden. Dus voor wie nog trouwplannen heeft.

NB Paul Post heeft in 2005 ‘Museum Romeinse Katakomben in Valkenburg aan de Geul. Het verhaal van een unieke kopie’ gepubliceerd, waaruit de kennis over de ‘protestantse hoogleraren’ afkomstig is.

Reageren