De oprichting van de VOC

Wat wordt gezien als de eerste Nederlandse multinationale onderneming? En het eerste naamloze vennootschap? Op beide vragen luidt het antwoord: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Een korte geschiedenis over de oprichting van de VOC.

‘Peperduur’
In de 16e eeuw hadden de Portugezen een levendige specerijenhandel tussen Azië en Europa ontwikkeld. In plaats van over land de zijderoute te volgen zoals vanaf de Oudheid gebruikelijk was, begon men in de late middeleeuwen per schip over zee te varen. Vanwege de kleine hoeveelheden specerijen die Europa bereikten, bleven de kruiden ‘peperduur’ en was de handel lucratief voor de Portugezen.
Ook kooplieden in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden onderzochten de mogelijkheden om een zeereis te ondernemen. Dit werd ook noodzakelijk nadat de Tachtigjarige oorlog was uitgebroken en de handel met Portugal stil lag. Op 2 april 1595 vertrok de vloot van de Compagnie van Verre onder leiding van Cornelis Houtman als eerste Nederlandse expeditie naar Oost-Indië. Hoewel de verliezen tijdens de 2,5 jaar durende reis groot waren, leverde bij terugkeer de kleine hoeveelheid meegebrachte peper genoeg op om de investeringskosten te dekken. De tien pioniers zetten hun onderneming voort en kregen concurrentie uit andere Hollandse en Zeeuwse steden.

Samen sterker
In de daarop volgende jaren verdubbelde de peperprijs in de Javaanse havens. De kooplieden beseften dat ze samen moesten gaan werken in plaats van elkaar beconcurreren. Met name raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt zag de noodzaak in van het verenigen van de diverse compagnieën. Daarbij wilde de Staten-Generaal, het bestuur van de Republiek, de kans benutten om militair sterker te staan tegenover de Spaanse vijand. Op 20 maart 1602 was de oprichting van de Verenigde Oost-Indische compagnie een feit.
Journalist Russell Shorto omschrijft in zijn biografie van de stad Amsterdam de handelingsbekwaamheid van de VOC als volgt:

“Het resultaat van de maandenlange onderhandelingen was in meerdere opzichten een constructie die uniek was in de wereldgeschiedenis. Het zou een particuliere onderneming worden met winstoogmerk, maar met overheidstoezicht en de macht en zelfs de verplichting om oorlog te voeren in naam van de Republiek der Nederlanden. De onderneming zou het gezag hebben om forten te bouwen en te onderhouden, en van hieruit buitenlandse leiders en volken over te halen handel met hen te drijven. Ze zouden onderhandelen over verdragen met buitenlands bestuur. Ze zouden ondersteuning krijgen van het nationale bewind, met name militaire steun, zodat de leiders van deze expeditie niet alleen zeelieden en afgevaardigden van handelaren waren maar ook marineofficieren.”

Bestuur
De zes ‘voorcompagnieën’ die opgingen in de VOC kwamen uit zes verschillende steden, die elk een aandeel kregen in het bestuur. In deze steden werden ‘kamers’ (kantoren) opgericht en zij leverden bewindvoerders voor het centrale bestuur genaamd de Heren XVII. Amsterdam leverde de helft van de activiteiten en inkomsten en werd door maximaal acht bewindvoerders vertegenwoordigd. Middelburg was verantwoordelijk voor een kwart van de compagnie en had vier vaste vertegenwoordigers. De andere vier steden, Hoorn, Enkhuizen, Rotterdam en Delft leverden allen één afgevaardigde, maar de zeventiende heer kwam bij toerbeurt uit één van deze laatste vijf steden. Amsterdam, die in praktijk de machtigste stad was, had hierdoor nooit een absolute meerderheid in het bestuur.

Aandelen
Om de handelsonderneming te kunnen bekostigen, konden inwoners van de Republiek gedurende een bepaalde tijd na de oprichting geld inleggen in ruil voor een aandeel. Op die manier werd 6,4 miljoen gulden opgehaald. De investeerders kochten geen aandeel in één reis, maar kochten zich in bij de handelsonderneming zelf. De VOC werd namelijk niet na elke expeditie opgeheven, maar kreeg een octrooi voor 21 jaar, dat vervolgens werd verlengd.
Daarnaast was het nieuw dat de aandelen doorverkocht mochten worden. Zodoende begon vrijwel direct na het sluiten van de inlegtermijn op 31 augustus 1602 de nahandel. Deze aandelenhandel deed het goed omdat het de VOC vloten voor de wind ging. Zodoende ontstond er in Amsterdam niet alleen een levendige handelsmarkt in specerijen, maar ook een aandelenbeurs in waardepapieren.

Tags

Reageren