Hoe het Minstroomgebied in Utrecht tuindersgebied werd #Vergeten Groente

Hoe het Minstroomgebied in Utrecht tuindersgebied werd

Carolyn Steel schreef in haar boek The hungry city / De Hongerige stad het relaas van de voedselvoorziening van de stad (in Europa) door de eeuwen heen. De bewoners van de steden moesten gevoed worden. Het eerste tuindersgebied waren de stukjes onbebouwde grond binnen de stadsgrens, in de middeleeuwen vaak de stadsmuren.  

Er vonden in de stad markten plaats: naast de groente-, kaas- en stoffenmarkt, kwamen er markten voor ganzen en pluimvee, varkens, koeien en paarden. De straatnamen in de oude steden herinneren er nog aan, de Ganzenmarkt in Nijmegen, de Paardenmarkt en het Paardenveld in Utrecht, de Korte Beestenmarkt, de Lange Beestenmarkt en de Kalvermarkt in Den Haag, en de Kalverstraat in Amsterdam.   

Expansie van de stad

Toen de stad volgebouwd was, werden de vaak drassige gronden buiten de stad geschikt gemaakt voor tuinbouw. Met de expansie van de steden in de late middeleeuwen en vooral na de industriële revolutie kwamen ook deze stukjes grond binnen de grotere stad te liggen, en werd er verder gezocht, tot wel een kilometer of vijf tot tien weg van het centrum.

Zo ook in de stad Utrecht. De Utrechtse tuinders hadden in de middeleeuwen hun tuinen binnen de stadssingels. Uit de stadsarchieven blijkt dat er nog tot in de 17e en 18e eeuw hofsteden in de stad aanwezig waren. Hofsteden zijn boerderijen met bouwland, stallen en schuren. Door de enorme toename van het aantal inwoners moesten veel van deze hofsteden ruimte maken voor woningbouw binnen de singels. De tuinders verhuisden daarom op de duur naar grond direct buiten de singels.

Het Minstroomgebied

De van oorsprong twaalfde­eeuwse Abstederdijk was een van de wegen van en naar de stad en maakte ook deel uit van een handelsroute die via de Vossegatsedijk en de Weg van Rhijnauwen om de veengebieden heen liep naar Zeist. Ook de Absteder Achterdijk (de huidige Notenbomenlaan) en het eerste deel van de Zonstraat zijn oude wegen en dateren vermoedelijk van de late middeleeuwen. Vanaf de Zonstraat was er in die tijd ook al een pad naar het klooster in Oudwijk.  

In de 19e eeuw verrezen op de oevers van de Minstroom en Kromme Rijn bij Abstede hofsteden en landerijen. Wat we nu het Minstroomgebied noemen, bestaat uit Abstede en een klein gedeelte van Oudwijk. De vruchtbare grond waar de tuinders zo dankbaar gebruik van maakten, is daar ooit achtergelaten door de rivieren. Al eeuwen voor het begin van onze jaartelling stroomde de (Kromme) Rijn en de Vecht door het gebied van het hedendaagse Utrecht. Eigenlijk was het één rivier maar net ten zuiden van het latere Utrecht, onder Tolsteeg, splitste de rivier zich in twee takken die elk een andere kant uit liepen: de Rijn naar het westen en de Vecht naar het noorden.

Rivierloop te herkennen

De oude rivierloop is nog te herkennen in het bochtige tracé van de Abstederdijk en de Zonstraat. Maar niet al het water verdween uit het gebied. De huidige Minstroom is een oude restgeul van de Vecht. Lange tijd vormde deze stroom de grens van de Utrechtse stadsvrijheid, een gebied waar de wetten en regels van de stad golden. Tot in de zestiende eeuw had de Minstroom nog een aftakking die langs het begin van de Zonstraat liep. Deze is te zien op de kaart die Jacob van Deventer rond 1570 van Utrecht heeft getekend.

De tuinders in Abstede waren voornamelijk gespecialiseerd in harde winterspinazie en rode kool. Naast het verbouwen van groenten hielden ze, afhankelijk van het jaargetijde, ook enkele dieren. Zo kochten veel tuinders in de winter een aantal koeien en in het voorjaar een paar varkens. De koeien leverden melk voor het gezin en kregen veel te eten, zodat ze weer met winst verkocht konden worden. De varkens werden gehouden omdat ze zorgden voor mest op het land en omdat ze het groenteafval opaten. In het najaar werd er een geslacht en de rest verkocht. Op het land van een hovenier stond vaak een grote wasbak waarin alle geoogste groenten werden gewassen. Tot in de jaren ‘30 van de twintigste eeuw kwam dit water veelal uit de Minstroom.

Het land van een tuinder was verdeeld in kleine akkers, die hoeken werden genoemd. Zo was er een hoek met spinazie, een hoek met sla, enzovoort. De groenten werd aan de deur verkocht of op de markt. Om daar te komen, maakten ze gebruik van een paarden­ of hondenkar. Die werd ook gebruikt om naar de hoveniersmarkt te gaan waar de winkeliers van vijf tot zeven uur ‘s ochtends op het Jacobikerkhof en in de Waterstraat hun inkopen konden doen. Voor particulieren was er de vrijmarkt op de Mariaplaats, die duurde van acht uur ‘s ochtends tot een uur ‘s middags.

Het Paardenveld

Omdat de afzetmarkt steeds meer groeide, gingen de meesten tuinders vanaf 1902 naar de groente­ en fruitveiling aan het Paardenveld die in 1928 verhuisde naar de Croeselaan. Na de veiling werden veel producten op boten geladen en vervoerd naar andere plaatsen, zoals Amsterdam. Omdat het meeste werk van de hoveniers in de zomer werd gedaan, verdienden ze in de winter bijna niets. Dit betekende niet dat er in deze tijd geen werk was. De tuinders gingen elk jaar naar het hakgebied, in de omgeving van Bunnik, om hout te hakken. Andere werkzaamheden waren het wassen van de late andijvie en het schoonmaken van prei. Begin maart kon de eerste winterspinazie worden gemaaid en kwam het geld weer binnen.

Boerderijen en hovenierswoningen

Verspreid over de Abstederdijk, de Notenbomenlaan en de Zonstraat stonden de boerderijen en hovenierswoningen. Daarvan zijn er nog enkele bewaard gebleven, die tegenwoordig meestal zijn beschermd als rijks-­ of gemeentelijk monument. Een hovenierswoning bestond in het algemeen uit een begane grond met een kap en was veelal onderkelderd. Op het achtererf stond meestal een schuur voor de opslag van groenten.

Een boerderij daarentegen bestond uit een begane grond en een eerste verdieping met een kap en had een voor- en een achterhuis. Het voorhuis was het woongedeelte en in het achterhuis stonden de koeien en was de opslag voor groenten. Met uitzondering van Abstederdijk 180 liggen alle hovenierswoningen en boerderijen aan de straat. Achter de woningen lag meestal hoveniersland, dat overigens niet per se van de bewoner van het huis was. De hoveniers hadden vaak verschillende stukken grond verspreid over het gebied. Zo had de heer Kersten, die tot in de jaren ‘70 in de woning aan Abstederdijk 187 heeft gewoond, een stuk grond langs het spoor en aan de overkant van de straat.

https://erfgoed.utrecht.nl/

Met dank aan brochure 'het Minstroomgebied' van de gemeente Utrecht

Reageren