JEZUÏETEN IN HALLE

Aartshertog Albrecht gaf de Jezuïeten de toestemming met als bijzondere opdracht om zich om het beeld en de kapel van Maria én haar schat te bekommeren. Niet lang na hun aankomst begonnen ze op vraag van het stadsbestuur met een school die al snel een volledige humaniora-afdeling in beslag nam. In 1534 werd de Jezuïetenorde te Parijs opgericht door Ignatius van Loyola. Op 27 september 1540 werd ze door paus Paulus II in zijn bul “Regimini militantis Ecdclesiae” erkend als “Societas Iesu”. Ze stond onder de rechtstreekse jurisdictie van de paus. Loyola die leefde van 1491 tot 1556, heeft de Mariakapel in de Sint-Martinuskerk van Halle tijdens een reis door Europa bezocht.

Op 24 september 1600 vroeg het hoofd van de Jezuïeten in de Nederlanden aan de stadsmagistraat om te Halle over een huis te mogen beschikken. Bedoeling was om mee te werken aan de aanbidding van de zwarte madonna. De aanvraag werd afgewezen. De Jezuïeten bleven echter via andere kanalen ijveren om zich te Halle te mogen vestigen. Op 27 april 1620 gaf aartshertog Albrecht hen de toestemming met als bijzondere opdracht om zich om het beeld en de kapel van Maria én haar schat te bekommeren. De Jezuïeten richtten hun aandacht dan ook op de kapel die ze van bijgelovige en zelfs belachelijke voorwerpen zuiverde. Om de aanbidding aan te moedigen zorgden ze ervoor dat het Mariabeeld centraal en op een verhoog kwam te staan.

Niet lang na hun aankomst begonnen ze op vraag van het stadsbestuur met een school die al snel een volledige humaniora-afdeling in beslag nam. In 1632 werd de school verheven tot college dat wegens het hoge niveau een bijzondere faam genoot. Vooral zonen van edelen volgden er les. Omdat de lessen in huizen verspreid in de stad werd gegeven, groeide het idee om de leerlingen in één enkel gebouw bijeen te brengen. Daarom werd in 1647 aan de bouw van het Jezuïetencollege begonnen. In 1650 was het gebouw in Barokstijl klaar.

Op 2 september 1773 schafte de Oostenrijkse keizerin Maria-Theresia de Jezuïetenorde in de Oostenrijkse Nederlanden af. De bezittingen werden in beslag genomen. De vroegere ordeleden mochten geen enkele vorm van onderling contact met elkaar hebben. Ze ontvingen een pensioen zodat ze in hun onderhoud konden voorzien of werden als priester in het parochiale leven ingeschakeld.

Tags

Reageren