JUSTUS LIPSIUS

Justus Lipsius is als Joost of Judocus Lips op 18 oktober 1547 te Overijse geboren en stierf op 23 maart 1606 te Leuven. 
Hij reisde door het zestiende-eeuwse Europa dat op economisch, sociaal, politiek en religieus gebied fel veranderde. Als Jezuïet werd hij vooral door het geloof aangetrokken. Toch leefde hij niet volgens zijn katholieke geloof. Tegen het verplichte celibaat in trouwde hij in 1573. Hij veranderde ook zonder moeite van godsdienst: katholiek te Leuven, lutheraan in het Duitse Jena, calvinist te Leiden en opnieuw katholiek te Leuven.

In 1595 toen hij weer katholiek was, werd hij officiële geschiedschrijver van Filips II. In die functie schreef hij onder meer “Diva virgo Hallensis (De Goddelijke Maagd van Halle). Beneficia ejus & miracula fide atque ordine descripta" dat in 1604 bij Plantin-Moretus te Antwerpen verscheen. 
De reden tot het schrijven was drieërlei. Het spreekt voor zich dat hij zijn benoeming tot koninklijk geschiedschrijver eer moest aandoen. Het benadrukte dat hij naar het geloof van de kerk van Rome teruggekeerd was. Het accentueerde dat Maria sinds zijn jeugd zijn patrones en geestelijke leidster geweest was zoals hij in de inleiding tot zijn boek vermeldde.

Het boek bevat 2 grote delen: de geschiedenis van Halle en mirakels toegeschreven aan de zwarte madonna.
Ligging en naamgeving worden verklaard. De belegering door Filips van Kleef in 1489 en de aanval door Olivier van den Tympel in 1580 komen aan bod. Een ets van Cornelius Galle illustreert de pogingen tot inname van de stad door beide vergeefse pogingen om de stad binnen te geraken met zicht op de stadsmuren weer te geven. Er wordt ook aandacht besteedt aan bekende bedevaarders en weldoeners. Een ets van dezelfde kunstenaar toont het interieur van de Onze-Lieve-Vrouwkapelkapel. Een legende vermeldt wie wat geschonken heeft. 
Het verhalen van mirakels was voor Lipsius hét doel van het werk. Lipsius was van mening dat hun belang voor het geloof niet kon geloochend worden. Hij baseerde zich daarvoor op woorden van de heilige Augustus, één van de westerse kerkvaders, die hij letterlijk citeerde en zichzelf eigen gemaakt had: “Miracula sunt introitus ad fidem” (Mirakels zijn de toegang tot het geloof). Veel werk kan hij aan dit deel niet besteed hebben. Teksten over de mirakels maken immers het belangrijkste deel uit van Gulden Boek van de Broederschap van de Onze-Lieve-Vrouw van Halle. 
Bij het lezen van “Diva virgo Hallensis” valt duidelijk op dat Lipsius bij het schrijven ervan als mens én schrijver op zijn terugweg was. Eruit is ook gebleken dat hij als geschiedkundige geen top was. Kritische zin ontbrak volledig. 3 voorbeelden volstaan om te illustreren. Hoewel nog tal van mensen leefden die de aanval van 1580 meegemaakt hebben, blijken ze niet om hun verhaal gevraagd te zijn. Mirakels worden bijna klakkeloos uit het Gulden Boek overgenomen. Hoewel Lipsius integraal voor de tekst heeft gezorgd, is het opzoekingswerk te Halle voor Lipsius gedaan door Jan Mireaus, neef van de bisschop van Antwerpen, en Franciscus Costerus. “Diva virgo Hallensis” kan dan ook beschouwd worden als een compilatiewerk. 
In de kerk herinneren 2 zaken aan Lipsius. Ze bevinden zich beide op de grens tussen Onze-lieve-Vrouw- en Trasegnieskapel. De eerste is een plaat met een gedicht in het Latijn uit 1602 waarin Lipsius een zilveren pen waarmee hij werken geschreven heeft, aan de zwarte madonna offerde. Enkele jaren later werd een albasten borstbeeld van Lipsius door een onbekend kunstenaar met een begeleidende tekst die herinnert aan de pen, aangebracht in opdracht van Jan Van den Wouwer, heer van Quenast en minister van oorlog onder Filips III. Van de pen die ook geschonken werd, ontbreekt elk spoor.

Tags

Reageren