Meer, polder, lusthof

Watergraafsmeer ligt in een kom. De grond waarop infrastructuur, woonwijken scholen, kantoorgebouwen verrezen, ligt 5,5 meter onder NAP. Het is het diepste punt van Amsterdam. De polder ontstond in de zeventiende-eeuw toen het Diemermeer, ook wel Watergraftsmeer genoemd, werd drooggelegd.

Al in de 16e eeuw gingen er stemmen op om het Diemermeer, de zeearm die in open verbinding stond met de Amstel, droog te leggen. Enkele eeuwen later zou het eenmaal bemaald en bebouwd, stadsdeel Watergraafmeer gaan heten. 

Woelige baren

De reden om in het verleden het Diemermeer droog te willen leggen was de constante dreiging die er van het water uitging. Vijandelijke schepen probeerden de stad Amsterdam vanaf het IJ en via het Diemermeer te veroveren. De mondtoevoer naar de stad kwam van over het IJ en het Diemermeer en wat was er logischer voor de vijand dan daar korte metten mee te maken? Het meer was diep genoeg om met oorlogsbodems te bevaren. Nergens in de stad is zo verwoed gevochten als op dit meer.

Behalve vanwege veiligheidsredenen zou droogleggen de bouwnijverheid en dus de werkgelegenheid bevorderen. En het zou lucratief zijn, zo luidden de argumenten van Amsterdamse vroedmannen oftewel bestuurders aan de vooravond van de Gouden Eeuw. Vooral bestuurders en kooplieden zouden ervan profiteren.

Ondanks de voordelen kwam er voorlopig niets van droogmalen terecht. Pas de eeuw erna voegde men daad bij woord. In 1624 kwam het octrooi van de Staten van Holland los. In 1629 maalden in totaal zeven molens, vier aan het Nieuwe Diep en drie aan de Amstel ter hoogte van de Omval het meer in 13 maanden droog. Met behulp van tochtsloten werd na afloop de waterhuishouding op peil gehouden. Toen de aanleg van de hoofdwegen, de Middenweg en de Cruyslaan (nu Kruislaan) was voltooid kon de verkaveling en bebouwing beginnen.

Lusthof

In de zeventiende-eeuw had het gebied vooral een agrarische functie. Een eeuw later lieten rijke kooplieden de eenvoudige boerderijen verbouwen tot hofsteden (monumentale pachtboerderijen). Er ontstonden pleziertuinen (volkstuintjes), kleinere, bescheiden buitens naast indrukwekkende buitenplaatsen met weelderige tuinen, met tuinbeelden, broderies (kunstig vormgesnoeide planten), geschoren hagen, berceaux (groene bogengangen), fonteinen en priëlen. Er werd lyrisch over Watergraafsmeer geschreven. Het was een lusthof, een Eden, een aards paradijs. Een voorbeeld van een in 1670 tot hofstede verbouwde boerderij was Reigersburg op de Cruyslaan, zo genoemd vanwege de vele reigers die er kwamen fourageren. Eerste bewoner van Reigersburg was koopman Joan Pronk. Hij woonde in de winter op de Herengracht 476. Vanaf het voorjaar was hij net als zoveel tweede huizenbezitters in Watergraafsmeer te vinden. Tot de herfst aanbrak en de arbeid hem met tegenzin terugfloot naar zijn woning in het centrum. Van het buitenhuis is overigens niets over, net als van de meeste overige buitens. Ze werden steen voor steen afgebroken. De stenen werden gebruikt voor de aanleg van wegen. In totaal hebben er 160 buitens gestaan. Veertien buitens ontstonden in de zeventiende- eeuw,. Alle andere de eeuw erna. De Vergulde Eenhoorn,  Frankendael en De Annahoeve (voorheen Landlust) zijn de enige hofstedes die er nog staan.

Verder herinneren alleen de straatnamen nog aan de voormalige buitenplaatsen. In de wet-buurt (Amsteldorp) is er de Manenbrugstraat, de Starrenboschstraatm het Vrijheid, Blijheit- en Somerlustpad. Straatnamen die herinneren aan pleziertuinen zijn Belvedereweg, Middelhogstraat en Rusthofstraat. 

Tags

Reageren