#OverdeVloer: Kostbare kerkvloeren

Wanneer in het Jaar van het Religieus Erfgoed een boek over vloeren verschijnt dan mogen de kerkvloeren daarin natuurlijk niet ontbreken. Al meer dan duizend jaar behoren kerkvloeren tot de fraaiste vloeren. Sfeervol, oud, verrassend, rijk in vorm, patroon en materiaal en uniek vanwege de grafzerken en de continuïteit in het gebruik. De kerkvloer blijkt trendsetter.

Multifunctionele kerken

Veel bijzondere en oude kerkvloeren zijn onder latere opvolgers bewaard gebleven, maar worden tegenwoordig steeds meer bedreigd. ‘Behoud in situ’ en ‘behoud door ontwikkeling’ bijten elkaar. De vraag naar meer comfort neemt toe, en de kerkruimte krijgt vaak noodgedwongen steeds meer een multifunctioneel karakter, of wordt zelfs in zijn geheel herbestemd. Rioleringen, technische installaties en geïsoleerde, vlakke betonvloeren zijn dan ook aan de orde van de dag. Bij de aanleg hiervan worden de grafzerken, de hardstenen tegels of de kleurrijke estrikken uitgenomen, maar vanwege het ‘gebruiksgenot’ lang niet altijd op dezelfde plek en wijze teruggeplaatst. De historische context vervaagt, gebruikssporen worden uitgewist en het eindresultaat is vaak een uitgevlakte, ‘levenloze’ vloer.

Bij dit soort definitieve ingrepen wordt de kerkbodem uitgediept, met als gevolg dat er niet alleen menselijke resten en grafkelders, maar ook fundamenten, bouwfragmenten en oudere vloerrestanten tevoorschijn komen. Soms zijn die vloerfragmenten heel bijzonder, maar worden ze niet altijd op waarde geschat. Reden om in dit verband nog eens aandacht te schenken aan vloerresten uit omstreeks de negende tot en met de veertiende eeuw, een boeiende periode waarin de standaard lemen vloer langzamerhand veranderde in een ‘harde’ kerkvloer. Een periode ook waarin een levendige handel in bouwmaterialen op gang kwam, waarin de eerste gebakken tegels en bakstenen geïntroduceerd en ontwikkeld werden en een periode waarin de vloer onderdeel van de architectuur ging uitmaken.

De vloer kreeg een status en was nog niet ‘verrommeld’ door zerken, omdat begraven in de kerk nog slechts was voorbehouden aan enkele belangrijke geestelijken en de meest aanzienlijke, adellijke lieden. De latere zerkenvloeren blijven daarom in deze context buiten beschouwing, hoe interessant en uniek ze ook zijn.

Mortelvloeren

Net na de Tweede Wereldoorlog worden in veel Gelderse, Brabantse en Limburgse kerken met oorlogsschade opgravingen verricht. Zo ook in Elst (Gelderland), waar in 1947 in de zwaar beschadigde kerk de restanten van twee Romeinse tempels tevoorschijn kwamen. Van de oudste tempel uit de eerste eeuw na Christus bleek een deel van de oorspronkelijke vloer intact. Die vloer bestaat uit grove, witte mortel, vermengd met grof gestampt gruis van Romeinse dakpannen. Dit ‘Romeinse beton’ is gestort op een vlijlaag van imbrices en tegulae. Een kleine zevenhonderd jaar later wordt op de restanten van de oude tempelmuren een zaalkerk opgetrokken, gewijd aan Sint Werenfried. Deze Karolingische kerk werd in de tiende eeuw met een crypte vergroot en in de elfde eeuw opnieuw oostwaarts verlengd en wel met een kleine kapel voorzien van een rode mortelvloer met gestampt pan- of potgruis.

In de negende tot en met de elfde eeuw lijken dit soort mortelvloeren het meest gangbaar voor de belangrijkste Nederlandse kerkgebouwen. De circa 10 cm dikke vloeren, gestort op een ondergrond van bouwpuin of hergebruikte bouwstenen, zijn bekend uit voorgangers van bijvoorbeeld de basiliek te Sint Odiliënberg (oudste koor, tiende eeuw), de Sint Servaas te Maastricht (basilica periode III, negende tot en met elfde eeuw), de Janskerk te Utrecht (oudste cryptvloer middenkoor, 1040-1054), Kerk-Avezaath (elfde-eeuwse koorvloer), de Sint-Maartenkerk te Zaltbommel (cryptvloer), de Bovenkerkte Kampen (twaalfde-eeuwseabsisvloer) of uit de oude kerk te Oosterbeek.  

In de bijzondere tiende-eeuwse drieconchenkerk (drie gelijke, halfronde absiden naast elkaar) die binnen de muren van deze laatste kerk werd opgegraven, bleek dat de hoger gelegen koorvloer van begin af bestond uit een dik mortelbed, gestort op een onderlaag van tufsteen en afgewerkt met een dun rood laagje. Die gekleurde toplaag bleek samengesteld uit een papje van fijn gemalen pangruis, mortel en fijn grindzand. Een vergelijkbare kleurige afwerking kende ook de voormalige vloer van de Sint-Janskerk te Utrecht of de voorganger van de Bovenkerk te Kampen. Zowel de afwerking als het verschil in ondergrond en mortelsamenstelling onderscheidt de pre-romaanse vloeren van de Romeinse exemplaren.   

Kiezelsteen, tufsteen en baksteen

Minstens zo bijzonder als de koorvloer in Oosterbeek was de secundaire kiezelvloer in het schip. Deze opvolger van de oorspronkelijke lemen vloer (ca. 10 cm dik) lag 50 cm hoger en bestond uit een plaveisel van kiezelstenen, gelegd in een pakket witte mortel. Glazema dateerde de vloer gelijktijdig met een tufstenen koorafscheiding. Hoewel keitjes- of kiezelvloeren voor de hand lijken te liggen zijn ze in kerken vermoedelijk niet veel toegepast. De steentjes waren rijkelijk aanwezig en vaak volop als stort in muurkernen verwerkt, maar waren kennelijk niet erg praktisch en functioneel als kerkvloer. Hetzelfde geldt blijkbaar voor het belangrijkste bouwmateriaal uit de middeleeuwen, de tufsteen. Het is opmerkelijk dat van deze brokken vulkanische steen uit de Eifel - voor zover mij bekend - geen vloeren zijn aangetroffen. De scherpe stukjes in de steen en de poreusheid en breekbaarheid ervan zullen hierbij een rol hebben gespeeld.

Wanneer de baksteen omstreeks 1200 in de Nederlanden voet aan de grond krijgt, wordt deze niet alleen als metselsteen toegepast, maar ook meteen als vloersteen. De relatieve maatvastheid (zeker bij de eerste bakstenen), de sterkte en de hardheid van de stenen maakten een goede, harde vloer mogelijk, die bovendien te reinigen viel. Daarnaast waren de kosten relatief laag en bood de baksteen mogelijkheden om er patronen mee te leggen en de vloer te betrekken in de architectuur van het gebouw. Dit laatste is vooral goed zichtbaar in de dertiende- en veertiende-eeuwse romano-gotische kerken van Noord-Nederland. Vloeren gelegd in keperverbanden of visgraat danwel blokmotieven zijn hier regelmatig aangetroffen. De decoratieve vloeren sloten prachtig aan op de nisvullingen en de gewelfschilderingen waarin dezelfde patronen zijn verwerkt. Als voorbeelden kan men denken aan de kerken van Thesinge of Oldehove, waar in de vroeg-dertiende-eeuwse kerk 80 cm onder de bestaande vloer de oorspronkelijke vloer terug werd gevonden. Deze bestond uit kloostermoppen van 30 × 15 × 9 cm, met hun vlakke kant gelegd in leem, deels in vakken met keperverband. In de middenveertiende-eeuwse kerk van Zeerijp werd 50 cm onder de vloer uit de bouwtijd een exemplaar van een voorganger opgegraven. Beide bakstenen vloeren waren gelegd in keperverband.

Een zelfde dertiende-eeuws vloerpatroon kwam in de kerk te Heukelum (Gelderland) tevoorschijn op een diepte van 2,20 meter onder de bestaande vloer. Op de grens van baksteen of tegel bevindt zich de stenen vloer zoals die bij opgravingen in de kerk van Termunten werd aangetroffen. Hier kwamen gebakken stenen van 17 × 17 × 6 cm tevoorschijn, die door Van Giffen op omstreeks 1250 zijn gedateerd.

Tegelvloeren

Tot ver in de twaalfde eeuw was de tegelvloer een uiterst zeldzame vloerbedekking in de Nederlanden. Er zijn dan ook slechts enkele voorbeelden bekend. Gebakken tegels waren hier nog niet doorgedrongen en ook hoogwaardige natuursteen voor vloeren was niet voorhanden. De tegels moesten van ver, via het water, worden aangevoerd. De materiaal-, transporten bewerkingskosten waren zeer kostbaar en een tegelvloer was dan ook een luxe die slechts keizers, koningen en bisschoppen zich konden veroorloven. Illustratief is het verhaal over de stichting in 1129 van de premonstratenzerabdij Mariënweerd bij Beesd. Bij die stichting zou de Engelse koning Hendrik I een ‘pavimentum ecclesiae valde notabile et fabrefactum’ geschonken hebben. Sporen hiervan zijn echter nooit aangetroffen en ook latere bronnen geven geen uitsluitsel over de vloer.

Natuurstenen tegels

Minder twijfelachtig zijn de gegevens over mogelijk de eerste natuurstenen tegelvloer in Nederland. Restanten hiervan werden aangetroffen bij opgravingen in de Domkerk te Utrecht. De tegels van 17 × 17 cm liggen in een mortelbed, op een onderlaag van rood zandsteenpuin en behoren volgens archeoloog Hoekstra tot de bouwfase van de Domkerk zoals die door Adelbold II tussen 1015 en 1023 werd opgetrokken.

Een tweede natuurstenen tegelvloer is bekend uit de Sint-Salvatorkerk te Susteren. Restanten van deze in blauwzwart en wit marmer uitgevoerde vloer werden tijdens de kerkrestauratie in 1887-1891 ontdekt. De tegels werden na de vondst verwijderd en in 1890 door het kerkbestuur aan het Rijksmuseum te Amsterdam geschonken. Volgens een tekening van de architect Lambert von Fisenne had de vloer dezelfde vorm als de negentiende-eeuwse kopie die nog altijd het koor siert. De oude tegelvloer bestond uit een middenpad van donkere tegels met daarin een centraal rozet, opgebouwd uit een zevenpuntige ster omgeven door ringen met driehoekige en ruitvormige tegels van wit en blauwzwart marmer. Aan weerskanten hiervan had het vloeroppervlak een tegelpatroon in de vorm van een dambord, waarvan het ‘witte’ vlak was samengesteld uit vier witte hoekpunten waarbinnen een overhoekse zwarte tegel. Over de datering van deze vloer bestaan verschillende meningen. Op basis van het patroon en de natuursteen dateert Kier de vloer op omstreeks 1060, terwijl anderen de tegels in het begin van de dertiende eeuw plaatsen.

Keramische tegels

Een goedkoper alternatief voor natuurstenen tegels waren tegels van gebakken klei. Uit Duitsland zijn schaarse voorbeelden bekend uit het einde van de elfde eeuw en de eerste helft van de twaalfde eeuw. Pas in de loop van de twaalfde eeuw neemt de populariteit van de keramische tegels toe en ontstaan in het Rijnland en rondom Keulen productiecentra die grijze (gereduceerd gebakken of ‘gesmoorde’ tegels), geelwitte en rode tegels produceren.

Het oudste Nederlandse voorbeeld van een tegelvloer van gebakken tegels is volgens J.W. Boersma de tegelvloer die door archeoloog A.E. van Giffen werd opgegraven in de voormalige Sint-Walburgkerk op het Martinikerkhof te Groningen. Binnen de funderingsrestanten van de opmerkelijke centraalbouw, die in 1627 werd opgeruimd, werden tegels aangetroffen van 15 × 15 × 2 cm in grijze/donkere en witgele kieuren. De tegels zonder glazuur waren gelegd in een dambordpatroon waarin een grote centrale rozet (doorsnede ca. 3 m) met rondom op regelmatige afstand - vermoedelijk - zes kleinere cirkels (ca. 1,4 m doorsnee). De rozetten waren samengesteld uit opeenvolgende ringen met driehoekige tegels in afwisselend donkere en lichte kleuren, waarbij de witte punten steeds naar buiten waren gericht. Volgens de opgravers Van Giffen en Praamstra behoorde de vloer tot de tweede bouwfase, uit het eerste kwart van de dertiende eeuw.  

Archeoloog Boersma daarentegen is van mening dat de tegelvloer oorspronkelijk is en uit het begin van de twaalfde eeuw dateert, toen de kerk volgens hem in opdracht van bouwheer bisschop Burchard rond 1100-1112 werd gerealiseerd.

Op basis van het patroon dateert Kier de vloer in de eerste helft van de twaalfde eeuw. Dat men voorzichtig moet zijn met stilistische toeschrijvingen bewijst de vloer met gelijksoortige rozetten die in 1931 tevoorschijn kwam in de St. Laurentius van Roskilde (Denemarken). Die tegelvloer met afwisselende witte slib- en blauwzwart gereduceerd gebakken tegels zou ook uit het begin van de twaalfde eeuw dateren, maar dit werd later bijgesteld tot omstreeks 1200, toen bleek dat er nog een mortelvloer onder zat. Interessant is nu dat Boersma in Groningen de tras/leemvloer die ook hier onder de tegels zat, beschouwt als een vochtwerende onderlaag, terwijl Van Giffen de trasvloer primair noemt. Een van Boersma's argumenten, dat een dergelijk prestigieus bouwwerk geen ordinaire leemvloer had, overtuigt niet erg. Interessant is de verder niet door natuurwetenschappelijk onderzoek onderbouwde opmerking dat de gebakken tegels niet van Noord-Nederlandse klei zijn gebakken. Volgens Boersma zijn de tegels geïmporteerd, evenals de tufsteen waaruit de kerk was opgetrokken.  

Deze mogelijkheid mag zeker niet worden uitgesloten, maar zelfs wanneer dit zo zou zijn dan zou het hier ook voor Duitse begrippen gaan om een zeer vroeg voorbeeld van gebakken tegels. In Denemarken (Roskilde) twijfelt men overigens eveneens aan de herkomst en wordt de vraag gesteld of de vloer is geïmporteerd uit het Rijnland, of dat de vloer ter plaatse is gebakken, maar het werk is van Duitse specialisten.

De tegelvloer in Groningen lijkt vrij uitzonderlijk, maar tegels van vergelijkbare grootte en kleur komen vaker voor in Nederland. De mooiste voorbeelden hiervan vinden we in de oudste bewaard gebleven tegelvloer van Nederland, die op het koor in de Lebuïnuskerk te Deventer. Deze vloer bestaat uit gele, rode en grijsblauwe tegels, gelegd in rechthoekige vlakken met daarbinnen verschillende decoratieve, geometrische patronen. De tegels zijn van oudsher zonder glazuur, maar desondanks nog opmerkelijk goed bewaard. De vloer wordt gedateerd in het eerste kwart van de dertiende eeuw, gelijktijdig met de grote verbouwing waarbij onder andere het koorgewelf werd gerealiseerd.  

Dertiende-eeuws zijn ook de tegels aangetroffen bij werkzaamheden in de kerken van Raalte (Overijssel) en Easterlittens (Friesland). De tegels in Raalte kwamen in 1969 aan het licht toen binnen het vijftiende-eeuwse schip een oerstenen voorganger werd opgegraven. Op 60 cm onder het vloerpeil vond men enkele rijen overhoeks gelegde plavuizen van 12,8 tot 13 cm in het vierkant. De rode en grijze tegels zonder glazuur waren afwisselend gelegd, net als vergelijkbare tegels (14 × 14 × 2,3 cm) gevonden in de kerkte Velsen (Noord-Holland).

In Easterlittens werden tijdens de interieurwijzigingen van de kerk in 2005 enkele funderingssleuven getrokken in de halfronde, bakstenen koorsluiting. Bij die graafwerkzaamheden kwamen gele en grijsblauwe tegels tevoorschijn. De tegels zijn circa 13,4 cm in het vierkant en hebben een gemiddelde dikte van 2,7 cm. Ook hier ontbreekt het glazuur. Opvallend is de onderzijde van de tegels; deze is zeer zandig en korrelig van structuur, alsof ze op een zandbed hebben liggen drogen. De bovengenoemde effen tegels lijken, mede door het ontbreken van glazuur, vooraf te gaan aan de meer decoratieve tegels die in de loop van de dertiende eeuw door Franse en Engelse invloeden populair worden in Nederland.

Reliëftegels

Tot de vroegste decoratieve tegels in Nederland behoren de reliëftegels. Deze relatief onbekende groep keramische tegels bestaat uit vloer- en wandtegels met een gestempelde voorstelling in hoog- of laagreliëf. De tegels kwamen in combinatie met effen, vlakke tegels al vanaf de eerste helft van de dertiende eeuw voor, met name in kerken en kloosters. Slechts één Nederlands voorbeeld van een vloer met reliëftegels bleef bewaard, en dan nog wel in een herlegde vorm. De rest is in de loop der tijd door verbouwingen, begravingen en vloerverhogingen aan het oog onttrokken of verdwenen. Het overgebleven exemplaar betreft de tegelvloer van de voormalige ziekenzaal van het cisterciënzerklooster in Aduard (Groningen). De zaal, die na de Reformatie als protestants kerkgebouw ging functioneren, werd in 1297 voltooid. De vloer werd in 1920 ontdekt en is bij de restauratie in de jaren daarna uitgenomen en in het westelijke deel van het gebouw herlegd.

Dat er meer tegelvloeren waren waarin reliëftegels voorkwamen, bewijzen de vele losse archeologische vondsten die in diverse musea verspreid over het land worden bewaard. Wat opvalt, is de grote variëteit in tegels en voorstellingen. Het formaat van de reliëftegels varieert al naar gelang de regio, net als de kleur. Zo zijn in Friesland tot 9 cm dikke rode en gele exemplaren bekend, terwijl in Utrecht en Holland de overwegend rode tegels vaak niet dikker zijn dan gemiddeld 2,5 tot 3 cm. Uit de geïnventariseerde tegels blijkt verder dat lineaire, vegetatieve, maar vooral ook figuratieve motieven populair waren.

De voorstellingen met mensen, dieren en fabelwezens zijn in veel gevallen gebaseerd en geïnspireerd op Bijbelteksten of de zogeheten bestiariën. Ze verwijzen dan ook naar een diepere religieuze betekenis of moraal en geven een prachtig inzicht in de belevingswereld van de middeleeuwer. Deze ‘verhalende’ tegels maakten vaak deel uit van cirkelvormige patronen, die op hun beurt mogelijk weer een rol speelden in liturgie of ritueel. Van verschillende tegels, zoals uit Utrecht of Aduard, is bekend dat deze lokaal gebakken zijn. Andere gevallen zijn minder gemakkelijk te duiden, omdat ze op verschillende vondstplekken zijn aangetroffen.

Rondreizende tegelbakkers kunnen hierin een rol spelen, maar ook handel, regionaal of internationaal, behoort tot de mogelijkheden. Illustratief zijn bijvoorbeeld de tegelexemplaren afkomstig uit het voormalige benedictinessenklooster te Rijnsburg (Zuid-Holland), die in het museum bij de kerk van Rijnsburg zijn tentoongesteld. Deze rode tegels zijn met een sliblaagje bedekt en vervolgens geglazuurd. Het ingestempelde patroon komt sterk overeen met voorbeelden in Duitsland en de mogelijkheid dat het hier import via de Rijn betreft, lijkt waarschijnlijk.

Slibtegels

Zeker niet minder decoratief dan de reliëftegels zijn de tweekleurige, geglazuurde slibtegels die vanaf het midden van de dertiende eeuw tot aan het midden van de veertiende eeuw verspreid over geheel Nederland voorkomen in kerken, kloosters en woonhuizen van de geestelijke elite.  Bij dit type tegel is de voorstelling met een stempel in de roodbakkende tegel gedrukt en vervolgens afgevuld met gietklei of pijpaarde. Het hogere kalkgehalte in de gietklei resulteerde na het bakken in een wit/crémekleurig product, terwijl de meer ijzerhoudende klei van de tegels rood bakte. Technisch gezien hoogstandjes, want het probleem bij het bakken van dit soort tegels was dat de krimp van de vulling dezelfde moest zijn als die van de tegel. Dankzij het loodglazuur krijgt het figuratieve deel een gele glans.

Tegelvloeren samengesteld uit deze kleurrijke slibtegels kunnen wat vloerpatroon betreft in twee groepen worden opgesplitst. Enerzijds zijn er de vloeren die zich kenmerken door cirkelvormige patronen, anderzijds is er de grotere groep waarin de meer vierkante, rechthoekige en driezijdige motieven overheersen. De kaders en randen, die de patronen of het raster bepalen, bestaan - afhankelijk van het toegepaste glazuur - meestal uit monochrome blauwzwarte, gele of bruinrode tegels, al dan niet afwisselend gelegd. Het centrum van de cirkels, vierkanten of driehoeken daarentegen werd vaak gevuld met figuratieve tegels. Dit zijn meestal de tweekleurige slibtegels, maar het kunnen ook de zeldzame en kleurrijke tinglazuurtegels zijn met afbeeldingen geschilderd op een dekkende witte laag. Van de laatste dure soort zijn vooral voorbeelden bekend uit Utrecht en Friesland.

Dit zijn tegelijk ook de centra waar de meeste vloeren en vloerrestanten zijn aangetroffen. Opvallend is dat de tegelvloeren voornamelijk in kerken, kloosters en gebouwen van belangrijke geestelijken voorkwamen. Zij waren in staat dergelijke kostbare projecten te financieren en wilden dit kennelijk ook uitstralen. De vloeren maakten indruk, ook bij de kloosterlingen zelf.  Het is niet voor niets dat de tegelvloer in het koor van de kloosterkerk (1262) van het voormalige premonstratenzerklooster Mariëndal bij Lidlum (Friesland) ook uitdrukkelijk in de kloosterkroniek genoemd wordt.

De voorstellingen op de versierde slibtegels zijn divers, maar volgen in grote lijnen de motieven die ook op de reliëftegels voorkomen. Plantaardige motieven, dieren, fabeldieren, heraldische motieven of voorstellingen met menselijke figuren zijn in vele variaties op verschillende tegelformaten en in verschillende regio's aangetroffen. Niet alle tegelvloeren waren echter voorzien van figuratieve tegels. De nodige vloeren waren samengesteld uit tegels met maar twee kleuren, vaak blauwzwarte en bruingele exemplaren. Dankzij inventieve en ingewikkelde patronen werden ook hiermee zeer decoratieve effecten bereikt. Een mooi en zeldzaam voorbeeld hiervan bleef bewaard in Middelburg. In het koor van de voormalige abdijkerk ligt een gerestaureerde tegelvloer uit de eerste helft van de veertiende eeuw.

Aan de versierde vloeren komt vrij abrupt een einde zo rond het midden van de veertiende eeuw. Er zijn aanwijzingen dat de pestepidemie, die in de jaren 1347-1350 volop in Europa heerste, hiervan een van de oorzaken is. De iets eenvoudigere vloeren, samengesteld uit geglazuurde, monochrome tegels, bleven echter populair. De tegels werden in de loop der tijd groter, maar het spel met de geglazuurde tegels, gelegd in dambordpatronen of halfsteense verbanden, zette zich nog vele eeuwen voort.

Besluit

Het aantal overgeleverde middeleeuwse kerkvloeren in Nederland is minimaal, zeker wanneer een vergelijking met het buitenland wordt gemaakt. Vondsten tonen echter aan dat ook Nederland een grote rijkdom heeft gekend. Mortelvloeren, vaak vermengd met pannen- of pottengruis en afgewerkt met een rood vertinlaagje, blijken de eerste harde vloeren.

Natuurstenen tegels volgden, maar waren zeer zeldzaam. De keramische tegels bleken het logische alternatief, al is het nog maar de vraag of de oudste voorbeelden niet uit Duitsland afkomstig zijn. Tot omstreeks 1200 zal nog slechts een gering deel van de kerken en kloosters met een stenen vloer zijn uitgerust. Pas wanneer men in Nederland de kunst van het steenbakken onder de knie heeft, wordt een stenen vloerbedekking pas echt populair en wordt de vloer dankzij de bakstenen, reliëftegels en slibtegels een belangrijk onderdeel van het gebouw.

De kleurrijke en figuratieve tegels moeten in combinatie met muur- en gewelfschilderingen een overweldigende indruk hebben gemaakt op de bezoeker. De grote hoeveelheid aan informatie die aan middeleeuwse kerkvloeren kan worden afgelezen maakt ze tot een bijzondere en belangrijke historische bron. Gezien de actuele ontwikkelingen op kerkelijk vlak zullen we in de toekomst dan ook extra attent en voorzichtig moeten zijn met die resten die zo bepalend zijn geweest in de ontwikkeling van de vloeren in Nederland in het algemeen en het decoratieve karakter van het kerkinterieur in het bijzonder.

Afbeeldingen: 1) Reliëftegels afkomstig uit dezelfde bakkerij, maar op twee verschillende locaties gevonden. De tegels en het tegelfragment zijn uit Easterlittens, de getekende tegel werd gevonden ten oosten van Leeuwarden, 2) Detail van de tegelvloer met reliëftegels in de kerk van de voormalige Cisterciënzerabdij te Aduard, 3) Dit tegelfragment, onderdeel van een cirkelvormig patroon, is afkomstig uit een opgraving bij het voormalige benedictinessenklooster te Rijnsburg. Vergelijkbare dertiende-eeuwse stukken zijn in Duitsland aangetroffen; mogelijk is er sprake van import. 4) De negentiende-eeuwse vloer in het koor van de basiliek te Susteren. De vloer is een kopie van mogelijk een elfde-, maar vermoedelijk een dertiende-eeuwse voorganger.     

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0004.php

 

 

Reageren