Rawagede en de Politionele acties

De rechtbank in Den Haag heeft afgelopen woensdag de Nederlandse staat aansprakelijk gesteld voor een bloedbad dat Nederlandse soldaten in december 1947 aanrichtten in het Indonesische dorpje Rawagede. De periode van de dekolonisatie is geen fraaie pagina in onze geschiedenis. Wat was er in deze jaren allemaal aan de hand? Historicus Joop de Jong komt met verrassende conclusies na jaren archiefonderzoek.

Op 9 december 1947 brak de hel los in een boerendorpje op het Indonesische eiland Java. Enkele tientallen Nederlandse militairen onder bevel van majoor Alphons Wijnen trokken het dorp binnen. Ze zochten naar een van de leiders van het Tentara Nasional Indonesia, het Indonesische Nationale Leger dat vocht voor de onafhankelijkheid van de toenmalige Nederlandse kolonie. Toen de lokale bevolking naar de mening van de militairen te weinig meewerkte dwongen de soldaten de 431 mannen en jongens van het dorp in een rij te gaan staan, waarna ze één voor één afgeschoten werden.

Ondanks het feit dat de Verenigde Naties de moordpartij als “opzettelijk en meedogenloos” veroordeelde, is de verantwoordelijke bevelhebber nooit vervolgd. In september 2008 stelden vijftien getuigen van dit bloedbad de Nederlandse staat alsnog aansprakelijk en eisten een spijtbetuiging en schadevergoeding.

Het heeft uiteindelijk tot 14 september 2011 geduurd totdat de rechtbank met een vonnis kwam. Dat vonnis liet aan duidelijkheid niets te wensen over: de Nederlandse staat is aansprakelijk. Het argument dat de zaak inmiddels verjaard zou zijn kon de rechtbank niet geheel overtuigen.

Het incident in Rawagede vond plaats tijdens de Eerste Politionele Actie. Deze militaire operaties kunnen gezien worden als Nederlands machtsvertoon om het Indonesische nationalisme – dat aangewakkerd was tijdens de Japanse bezetting van de kolonie – de kop in te drukken. Op 17 augustus 1945, te midden van het machtsvacuüm dat ontstond na de Japanse capitulatie in Indië, riepen Soekarno enMohammed Hatta de Republiek Indonesië uit.

Regie houden

Voor de eerste naoorlogse Nederlandse regeringen was het van groot belang om de relaties met het koloniale rijk in ere te herstellen. Aanvankelijk speelde vooral het belang van de koloniale handel voor de wederopbouw van de Nederlandse economie een belangrijke rol. “Indië verloren, rampspoed geboren” was de leus in de eerste jaren na de oorlog.

Het abrupte uitroepen van een de facto onafhankelijke Republiek was voor de Nederlandse regering dan ook onaanvaardbaar. De rol van Soekarno, die tijdens de oorlog gecollaboreerd had met de Japanse bezetter, zette bij het Nederlandse kabinet zeer kwaad bloed.

 De Nederlandse regering zag echter al snel in dat een volledig herstel van de machtsverhoudingen in Nederlands-Indië onhaalbaar was. Daarom waren er al tijdens de oorlog plannen gemaakt voor een nieuwe federale structuur van het koninkrijk.

Indonesië zou een veel gelijkwaardiger relatie met Nederland aan moeten gaan. Alleen op die manier was het realistisch om iets van de economische voordelen van het oude koloniale rijk voor Nederland in stand te houden.

Nederland streefde dus naar een nieuwe bestuursvorm met verregaande soevereiniteit voor Indonesië. De regering zag het liefst dat de jaren die zouden komen een overgangsperiode zouden vormen, waarin onder Nederlandse regie de soevereiniteitsoverdracht stapsgewijs kon plaatsvinden. Maar de Indonesiërs hadden van de onafhankelijkheid geproefd. De revolutionaire achterban van Soekarno en Hatta roerde zich.

Militaire actie

Veel Indonesiërs wilde niets van verdragen met Nederland weten. Soekarno had het Verdrag van Linggadjati weliswaar ondertekend maar delen van het Indonesische volk bleken al snel bereid de wapens op te nemen om onmiddellijke onafhankelijkheid af te dwingen. Nederland dreigde de regie volledig te verliezen.

Onder deze omstandigheden besloot het eerste kabinet-Beel in december 1946 tot militair ingrijpen in Indonesië. De troepen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger(KNIL) die in Indië aanwezig waren, aangevuld met troepen van de Koninklijke Landmacht, begonnen aanvallen op groepen Indonesische strijders.

De orde moest hersteld worden. Niet omdat – zoals in de schoolboeken staat – Nederland geen afstand wilde doen van zijn koloniën, maar omdat het land de regie over de soevereiniteitsoverdracht in eigen hand wilde houden. Het kabinet noemde dit ‘politionele acties’, een zorgvuldig gekozen term om de suggestie te wekken dat de regering niets anders deed dan het herstellen van het legitiem gezag.

Uitzichtloze ellende

Hoewel de Eerste Politionele Actie in militair opzicht een succes was – economisch belangrijke posten werden heroverd – had de actie niets bijgedragen aan een oplossing voor de kwestie. Het revolutionaire Indonesische leger bleek een hardnekkige, guerilla-achtige tegenstander. Onder druk van de Verenigde Naties kwam op 5 augustus 1947 een staakt-het-vuren tot stand. Dat de vijandelijkheden desondanks niet stopte blijkt uit het incident in Rawagede, bijna een half jaar later.

Rawagede is model komen te staan voor een Nederland als verstokte koloniale macht dat tot alles bereid was om zijn imperium in stand te houden.

Pas na de Tweede Politionele actie in december 1948, zou Nederland na tussenkomst van de VN Veiligheidsraad en de Verenigde Staten gedwongen zijn de soevereiniteit onmiddellijk over te dragen. De dekolonisatie werd een nationaal trauma, een ongenadige internationale afstraffing. Inmiddels is echter de vraag gerezen of het inderdaad wel zo gegaan is.

Onlangs verscheen het boek ‘Avondschot’ van historicus Joop de Jong. De Jong deed uitgebreid archiefonderzoek naar de dekolonisatiegeschiedenis en komt in zijn boek met opmerkelijke conclusies. Tijdens de jaren 1946-1948 kwamen belangrijke betrokkenen, zoals luitenant-gouverneur-generaal Hubertus van Mook, tot de conclusie dat het nationalisme bij de Indonesiërs zeer diep geworteld was. Voor Nederland was het volgens Van Mook onmogelijk om met militair optreden opnieuw de regie in handen te krijgen. Vooral na de Tweede Politionele actie werd duidelijk dat het hele Indonesië-verhaal een uitzichtloze ellende was.

Tering naar de nering zetten

Volgens De Jong draaide Nederland in januari 1949 zijn eigen beleid radicaal om. In plaats van aan te sturen op een ordelijke overgangsperiode waarin Nederland de regie zou voeren, koos de regering onder Willem Drees ervoor de tering naar de nering te zetten en de soevereiniteit onmiddellijk over te dragen.

Hiermee kwam Nederland in botsing met de Verenigde Staten en de Veiligheidsraad van de VN, die wilden dat Nederland zich aan geleidelijke dekolonisatie hield, zoals afgesproken in diverse akkoorden met de Republiek Indonesië. Volgens De Jong is Nederland echter zelf tot de conclusie gekomen dat het Indonesië zo snel mogelijk moest opgeven en was er van buitenlandse druk geen enkele sprake.

Volgens De Jong zijn er hevige discussies gevoerd binnen de Nederlands regering. Met name de KVP en oud-premier Louis Beel wilde er niets van weten. Ook de Amerikanen bemoeiden zich in de slotjaren persoonlijk met de Nederlandse dekolonisatie. Pas toen Den Haag de steun van de VS had voor het nieuwe beleid kon men de soevereiniteit overdragen en het hoofdstuk Indonesië afsluiten. Zonder slag of stoot ging dat niet. Nederland moest er zelfs mee dreigen geen lid van de in oprichting zijnde NAVO te worden.

Op 27 december 1949 werd in Amsterdam de definitieve soevereiniteitsoverdracht getekend en was Indonesië een onafhankelijke staat. Hoe het ook zij, de Politionele Acties in het algemeen en het bloedbad in Rawagede in het bijzonder, zijn geen fraaie pagina’s in de Nederlandse geschiedenis. Juist daarom is het zo belangrijk om zo precies mogelijk te reconstrueren wat er gebeurde in de slotjaren van de dekolonisatie.

Tags

Reageren