Het Aansprekersoproer in 1696

Het Aansprekersoproer vond plaats op 31 januari en 1 februari 1696 in Amsterdam. De volksopstand was een reactie op het besluit van het stadsbestuur om een belasting te heffen op het begraven. Voornamelijk armen protesteerden en plunderden het huis van de burgemeester en andere vooraanstaande bestuurders.

De stad Amsterdam had het aan het einde van de zeventiende eeuw moeilijk. Ze kreeg tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) tegen Frankrijk te maken met een sterk teruglopende handel. Daarmee liepen de inkomsten voor de stad ook terug. Het heffen van verschillende belastingen, waaronder op het begraven, was voor het stadsbestuur een mooie manier om meer geld binnen te krijgen. Aansprekers, mensen die bij een overlijden nabestaanden op de hoogte brachten en de begrafenis regelden, hadden een vrij beroep en verdienden daarmee in die tijd veel geld. Het gemeentebestuur bepaalde dat nu slechts een kleine groep aansprekers, in dienst van het stadsbestuur, het beroep nog kon uitoefenden.

Plunderingen

De beslissing om nog een kleine groep aansprekers te benoemen viel verkeerd bij de rest van de beroepsgroep. Zij besloten daarom het stadsbestuur in een kwaad daglicht te stellen. In de nieuwe bepaling van de burgemeester zouden armen voortaan namelijk gratis worden begraven. En dus verspreiden de aansprekers dat de armen door de nieuwe maatregel geen eerbiedwaardige begrafenis meer zouden krijgen. Het gevolg was dat de armere klasse woedend de straat op ging. Het oproer begon bij het stadhuis op de Dam en verplaatste zich naar het Aalmoezeniershuis op de Prinsengracht, waar de gemeentelijke aansprekers werden aangesteld. De opgehitste bevolking gooide stenen naar de schutterij, die de taak had gekregen de rust te herstellen. 

Burgemeester over schutting

Later op de dag van de 31e januari trok het volk naar het huis van burgemeester Boreel op Herengracht 507. Het armenvolk forceerde met een uit de grond getrokken lantaarnpaal de voordeur en vervolgens werden spiegels, porselein en schilderijen stukgeslagen. De buren droegen de corpulente burgemeester, die op dat moment ziek in bed lag, over de schutting. Vervolgens bezochten de oproerkraaiers de woningen van andere stadsbestuurders en het hoofd van de schutterij. Oud-burgemeesters Jeronimo de Haze en Joan de Vries leidden de woedende menigte voor hun huis af door geld op straat te gooien.

Vele Amsterdammers raakten bij deze ongeregeldheden gewond. Nadat uiteindelijk de rust enigszins was teruggekeerd - in die roerige tijd braken er meerdere oproeren in de stad uit - zijn 22 mensen veroordeeld. Twaalf van hen werden opgehangen voor het stadhuis op de Dam en vier boven de beruchte galgenputten op de Volewijck, het schiereiland boven het IJ. Relschoppers die mochten blijven leven werden verbannen naar Suriname, waar ze moesten werken op de suikerplantages.

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0