Onafhankelijkheid Suriname 1975

Gek genoeg waren er in de Nederlandse overzeese gebieden in de West, te weten de Nederlandse Antillen en Suriname, geen omvangrijke onafhankelijkheidsbewegingen opgestaan. Hoewel er in Suriname vanaf de jaren ’50 onder enkele intellectuelen de eerste geluiden voor onafhankelijkheid hoorbaar werden, begonnen deze pas na 1970 door te klinken onder bredere lagen van de bevolking.

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden verschillende politieke partijen opgericht in Suriname. Deze waren voortgekomen uit de vakbewegingen die in de jaren ’30 waren ontstaan en waren gestoeld op etnische verschillen. Zo vertegenwoordigde de in 1946 opgerichte Nationale Partij Suriname  (NPS) met name de Creoolse bevolking, oftewel de nazaten van Afrikaanse slaven. De in 1948 opgerichte Vooruitstrevende Hervormings Partij (VHP) was opgericht uit een fusie tussen enkele Hindoestaanse en Javaanse partijen. Deze partij vertegenwoordigde de grote groep van afstammelingen van Indiase en Javaanse gastarbeiders, die na de afschaffing van de slavernij naar Suriname waren getrokken.

Creolen versus Hindoestanen

In 1948 vonden de eerste vrije verkiezingen plaats en werden de Surinamers grotendeels zelf verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur.  In 1953 kreeg Suriname de status aparte binnen het Koninkrijk der Nederlanden. De Nederlanders bleven alleen verantwoordelijk voor Defensie en Buitenlandse Zaken. 
Nog met geen woord werd over onafhankelijkheid gerept. Vooral de Hindoestanen waren tegen een onafhankelijk Suriname, omdat ze dominantie van Nederlanders nog altijd verkozen boven dominantie van de Creolen. Hoewel deze laatste groep in de minderheid was ten opzichte van de Hindoestanen, was de Creoolse gemeenschap traditioneel het meest actief geweest in de vakbewegingen en de politiek.

De reden hiervoor lag in het feit dat de Hindoestanen en Javanen de plaatsen van de Creolen op de plantages hadden ingenomen na de afschaffing van de slavernij en dus voor het merendeel op het platteland bleven. De Creolen waren echter in grote getale naar de stad getrokken en hadden en zich onder leiding van de latere premier Jopie Pengel in vakbonden verenigd. Uit deze vakbonden ontstonden na de Tweede Wereldoorlog de eerste politieke partijen. 

Roep om onafhankelijkheid

Nadat de coalitie onder leiding van het Hindoestaanse VHP ten val was gebracht in 1973 en de Creoolse NPS aan de macht kwam, raakten de ontwikkelingen in een stroomversnelling. De NPS premier Henck Arron verklaarde dat Suriname “ultimo 1975”  onafhankelijk moest zijn. Na nog enig tegenstribbelen gaf de VHP het verzet op, maar stelde wel strikte voorwaarden voor de geordende totstandkoming van de onafhankelijkheid, met name met betrekking tot een adequate grondwet.

In Nederland werd de roep om Surinaamse onafhankelijkheid ook steeds groter. De tijdsgeest onder het progressieve kabinet Den Uyl liet niet toe dat Nederland anno 1975 nog als een koloniale macht werd gezien. Onder alle partijen bestond dus overeenstemming over de kwestie van Surinaamse onafhankelijkheid. De twee belangrijkste punten waar echter nog over onderhandeld diende te worden, was de vraag in hoeverre Nederland financieel zou bijdragen aan de Surinaamse onafhankelijke staat en wat de status van de Surinaamse bevolking zou worden. Suriname eiste aanvankelijk 6,5 miljard gulden, terwijl Nederland maximaal f 1,5 miljard wilde geven.
Men kwam een compromis overeen dat bepaalde dat Nederland 3,5 miljard gulden zou betalen binnen een tijdsbestek van 10 tot 15 jaar. Tevens hoefden Surinamers niet langer een visum aan te vragen om naar Nederland te reizen en verkregen degenen die konden aantonen over huisvesting en middelen van bestaan te beschikken, na drie maanden een verblijfsvergunning.

De Republiek Suriname

De onderhandelingen waren veels te snel verlopen naar de zin van de VHP. De leider van de VHP, Jagernath Lachmon, vond dat de nieuwe onafhankelijke republiek Suriname nog een solide wettige basis miste. De ontwikkelingen waren echter niet meer tegen te houden; op 25 november werd de onafhankelijke Republiek Suriname een feit. Het beeld van koningin Wilhelmina in Paramaribo was op 21 november al vervangen door de Surinaamse vlag. Het Oranjeplein werd omgedoopt tot het Onafhankelijkheidsplein. De gewezen gouverneur, Johan Ferrier, werd op 25 november onder aanwezigheid van prinses Beatrix, prins Claus en premier Den Uyl, beëdigd als de eerste president van Suriname. 

De jonge Republiek beleefde echter al snel na de onafhankelijkheid roerige jaren. In 1980 pleegde sergeant Desi Bouterse een staatsgreep waarna het land te maken kreeg met politieke moorden (Decembermoorden) en een guerrilla- oorlog die werd uitgevochten tussen de regering van Bouterse en rebellen onder leiding van de Marron Ronnie Brunswijk. Na 1989 keerde de democratie weer terug in Suriname, waarna de voormalige vijanden Bouterse en Brunswijk, ironisch genoeg, sinds 2009 samen een regering vormen met Bouterse als democratisch gekozen president.

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0