Heinrich Sudermann

Heinrich Sudermann (1520-1591) was een Duits jurist met diplomatieke gaven, die in 1556 als ‘syndicus’ (een soort secretaris-generaal) van de op dat moment noodlijdende Hanze werd aangesteld om de betrekkingen tussen de verschillende Hanzesteden te versterken. Maar het handelsverbond tussen de steden aan de Noord- en Oostzee ondervond toen al zoveel concurrentie van de handelaren uit Holland, Zeeland en Engeland en ook van het steeds sterker wordende centraal overheidsgezag, dat ook de begaafde Sudermann het tij niet wist te keren.


Sudermann was de zoon van de burgemeester van Keulen en patriciër Hermann Sudermann. Hij studeerde rechten aan de Universiteit van Keulen, waar hij ook promoveerde. Via zijn vader maakte Sudermann kennis met de externe betrekkingen van Keulen als Hanzestad. De zoon werd direct na afronding van zijn studie opgenomen in de delegatie van de stad Keulen die zich voorbereidde op de zogeheten Hanzedagen, onregelmatige bijeenkomsten waarbij afgevaardigden van de Hanzesteden lopende zaken bespraken. Ook bezocht hij de voor Keulen belangrijkste Hanzekantoren: de Stalhof in Londen en het Hanzekantor in Brugge.

Noord-Duitse Hanzeverbond

In 1556 trad hij als syndicus in dienst van het Noord-Duitse Hanzeverbond en werd de eerste die ooit in een arbeidsverhouding stond met het verbond. De Hanze was tot dan toe bewust geen rechtspersoon, maar legde de verantwoordelijkheid bij de raden van de deelnemende steden. Met zijn benoeming, voor een periode van zes jaar, kwam een einde aan dit gedecentraliseerde bestuursmodel. Sudermann mocht zich overigens alleen bemoeien met de contacten in Brugge en Engeland. De kantoren in het Noorse Bergen en in de vooraanstaande Russische handelsstad Novgorod vielen niet onder zijn verantwoordelijkheid.


De syndicus Sudermann als centrale regelaar voorzag in een behoefte, en zijn aanstelling werd verlengd en nog eens verlengd, tot hij vanaf 1576 zelfs voor het leven aangesteld. Zijn positie zou nu opgevat kunnen worden als de functie van secretaris-generaal. Maar ondanks verwoede pogingen de Hanze op de kaart te houden kan achteraf geen andere conclusie worden getrokken dan dat in Sudermanns ambtsperiode van de voor Keulen zo belangrijke handelsrelaties met Engeland en Brugge niet veel overbleef.
Sudermann en de Engelsen

Al in 1552 had koning Edward VI van Engeland de, in het Verdrag van Utrecht (1474) bevestigde, verregaande handelsprivéleges van de Hanzesteden ingetrokken. Zijn opvolger, koningin Mary I bevestigde dit in 1553, zoals verwacht, nogmaals. Ze zette zelfs verdere beperkingen voor de binnenlandse handel door. De hoop van de Hanze was al snel gericht op haar waarschijnlijke opvolger, koningin Elizabeth I. Maar ook hierin werd de Hanze  teleurgesteld: Elizabeth ondermijnde consequent alle diplomatieke missies die Sudermann begon, en dat betekende het einde van de zo hard bevochten bevoorrechte positie van de Duitse kooplieden in de handel met Engeland.

Bespoedigd

Dat einde werd door een aantal Hanzesteden zelfs bespoedigd doordat zij de Engelse concurrentie de stapelrechten in de Duitse havens verleenden, zonder tegenprestatie te verlangen. De verslechterde relatie tussen enerzijds Engeland en anderzijds Holland en Zeeland had een toenadering tussen de Hanze en Holland en Zeeland tot gevolg. Maar ook hier handelden de afzonderlijke Hanzesteden ieder in hun eigen voordeel, zodat er geen effectieve handelsblokkade tegen Engeland tot stand kon komen.

Toen ook Hamburg deze concurrerende Britse handelsorganisatie de Merchant Adventurers in 1567 de rechten van vestiging toekende, waren er geen redenen meer voor Engeland om de Duitse kooplieden toegang tot de handel in Engeland te geven. In de het handelskantoor van de Hanze in Londen, de Stalhof,  bleven toen nog slechts vier Duitse handelaren achter. Hoezeer de Britten zich konden permitteren lak te hebben aan hun relatie met de Hanze blijkt wel uit de kaping, op 30 juni 1589 in de haven van Lissabon, van maar liefst 68 koopvaardijschepen van de machteloze Hanze.

Sudermann en Vlaanderen

Ook de professionele activiteiten van Heinrich Sudermann in Vlaanderen hadden niet het gewenste succes. Hierbij speelden, zoals we later zullen zien, ook de religieuze conflicten in de zuidelijke Nederlanden een belangrijke rol.
Sinds het begin van de 16de eeuw was de Hanzehandel vanuit Brugge steeds meer naar Antwerpen verplaatst, omdat Het Zwin (de zeearm waar Brugge aanlag) begon te verzanden en de haven dus minder goed bereikbaar werd. In 1545 echter werd een verdrag tussen het Brugse handelskantoor en de stad Antwerpen gesloten. Zowel het kantoor als de stad hadden een definitief kantoor op het oog. En zo ontstond langzamerhand het idee om een groot nieuw Hanzehuis te laten bouwen. Dit plan kreeg vastere vormen toen in het jaar 1557 Sudermann het plan vervolgde.


De Hanze zou voortaan werken vanuit het zogeheten Oosterlingenhuis, een enorm complex dat hiervoor speciaal werd gebouwd naar een ontwerp van de architect Cornelis Floris II. De bouw, die al met al duurde van 1545 tot 1563 werd aanvankelijk geheel betaald door de stad Antwerpen. Na de voltooiing in 1563 zou, het dan tegen betaling van een som van  124.000 gulden worden overgedragen worden aan de Hanze.

Financieringsproblemen

Maar door financieringsproblemen zou die overdracht pas in 1569 plaatsvinden. Telkens weer vroeg de syndicus zijn achterban om geld, maar steeds weer kreeg hij van belangrijke steden nul op het rekwest. Zelfs zijn geboortestad Keulen weigerde te betalen, wat hem op een  enorm persoonlijk conflict kwam te staan met zijn achterban aldaar, dat nooit meer zou worden opgelost. Dat conflict liep zo hoog op dat Sudermann zelfs moest verhuizen naar Antwerpen.
Beeldenstorm

Het was 1567, een jaar na de Beeldenstorm in die stad, dat de syndicus er zijn intrek nam. Maar het bleef onrustig in de stad, waar aanhangers van de leer van de gematigde katholiek Georg Cassander enerzijds en de strenggelovigen van de Augsburgse Confessie elkaar het leven zuur maakten. Uiteindelijk moest hij uit veiligheidsoverwegingen zijn familie terugsturen naar Keulen.

Maar ook op kantoor waren er problemen. De belangen van de in het kantoor werkzame kooplieden en de Hanzesteden zelf liepen zo uiteen, dat de ene na de andere ruzie diende te worden beslecht. De verziekte sfeer had ook gevolgen voor de geldstromen: steeds meet steden schortten hun betalingen op. Sudermann ging zich door dit alles zo slecht thuis voelen in Antwerpen, dat hij zich er steeds minder liet zien, hetgeen zijn gezag in het Oosterlingenhuis natuurlijk niet ten goede kwam.

Sterven in het harnas

Sudermann was in totaal meer dan veertien jaar in dienst van de Hanze. Hij stierf in het harnas, tijdens een rit naar de Hanzedag in Lübeck. Pas vijf weken later werd hij in Keulen begraven. Waarom dat zo lang duurde wordt verklaard dor het volgende.

Het Keulse raadslid Hermann von Weinberg schrijft in zijn herinneringsboek over Sudermanns laatste reis, dat de syndicus tot op het laatst van zijn leven had gefulmineerd tegen de in zijn ogen te vooraanstaande positie van de Lübeck in vergelijking met andere Hanzesteden. Sudermann zou zelfs op zijn sterfbed de wens geuit hebben om in patrio sepulchro tumulari  (in het graf van zijn voorvaderen) en niet in Lubecae aput haereticos (in Lübeck tussen de heidenen) begraven te worden. De andere gezanten van Keulen op de Hanzedag wikkelde hem daarom in ossenhuiden en stuurden hem als eenvoudige handelswaar naar Keulen terug. Zo bespaarden zijn stadsgenoten hem de heidenen van Lübeck.

Pas veertien jaar later, in 1605, werd met Johann Domann een opvolger van Sudermann aangesteld.


Functie / titel:
advocaat; syndicus van het Noord-Duitse Hanzeverbond
Plaats geboorte:
Keulen
Plaats sterven:
Lübeck

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0