Henry Hope

Als hoofd van Hope & Co, een van de belangrijkste banken van de achttiende eeuw, had de Amerikaans-Nederlandse Henry korte lijntjes naar de machtigen der aarde. Van Russische tsarina's tot Britse hofdames: heel wat belangrijke Europeanen stonden bij Hope & Co in de schuld. Het maakte Henry tot één van de (invloed)rijkste mannen in de Nederlandse Republiek.

De Hope's waren een prominente familie uit Schotland die zich binnen de Republiek hadden opgewerkt tot prominente handelaren en transporteurs. In eerste instantie werd er veel geld verdiend met het vervoer van Quakers uit Rotterdam naar de Nieuwe Wereld. Ook de slavenhandel bracht de Hope's aardig wat geld in het laatje. Henry's vader, Henry senior, beproefde namens de firma zijn geluk in Amerika. Hij vertrok in 1730 naar Boston, waar vijf jaar later Henry junior werd geboren. Toen hij nog maar dertien was, werd Henry junior naar London gestuurd voor scholing om vervolgens door te stromen naar de bankfirma Gurnell, Hoare & Harman.

Profiteren van oorlog

Het waren gouden jaren voor de achtergebleven leden van de familie Hope in Nederland. Oom Thomas wist zich op te werken tot een lieveling van stadhouder Willem IV, en kwam aan het hoofd te staan van een economische hervormingscomissie ingesteld door de stadhouder om de Republiek er weer bovenop te krijgen. Vanaf 1757 woedde ook de Zevenjarige Oorlog door Europa, waardoor heel wat Europese vorstenhuizen verlegen zaten om financiële middelen. De Hope's traden op als agent voor de Britse regering en verzorgden wisseltransacties naar onder andere bondgenoten en legerleiders. De Britse staatschuld liep op naar 132 miljoen pond sterling, een aanzienlijk deel daarvan mogelijk gemaakt door de leningen van de familie Hope.[1]

De goederenhandel en het transport van weleer waren steeds minder belangrijk geworden voor de Hope's. Vanaf 1760 speelden ze nog amper een rol in de omzet van het familiebedrijf. Ze maakten plaats voor (rente op) leningen, comissiehandel (waar de Hope's tegen betaling handel dreven namens een andere partij) en beursspeculatie; het handels- en vervoersbedrijf was een echte bank geworden.[2] Het was juist deze financiële handel, en de persoonlijke netwerken van bankiers die zich in Amsterdam vestigden, die er voor zorgde dat Amsterdam een stad van belang bleef in de achttiende eeuw. Henry volgde zijn ooms Adrian en Thomas naar Amsterdam, om samen met zijn neef Jan (later omgedoopt tot John) aan de slag te gaan op het kantoor. Met de nieuwe aanwinsten kwam ook een nieuwe naam: Hope & Co. Het consortium vestigde zich aan de Keizersgracht 444-446, in een riant pand dat de nieuwe macht van de bank moest uitdrukken.

Jonge hond

Henry liep sinds zijn tienerjaren mee in de bankenwereld en was nog maar 27 toen hij een deel van de leiding over Hope & Co in handen kreeg. De bank had dankzij Adrian en Thomas zijn Britse en Nederlandse netwerken, maar Henry had ambities. De Amsterdamse zakenwereld stond bekend als betrouwbaar, de gulden was een stabiele munt. Genoeg ruimte dus om het familiebedrijf uit te breiden over de rest van Europa. Het was de inzet en intelligentie van Henry die Hope & Co van grote jongen tot internationale reus deed groeien. Rond 1770 had de bank een kapitaal van ruim zeven miljoen, meer dan het startkapitaal van de VOC.[3] Daarmee stak Hope & Co uit boven alle andere banken en handelshuizen van de Repubiek. Het enorme kapitaal werd deels opgebracht vanuit Hope & Co zelf, deels door een consortium van Engelse en Nederlandse handelaren dat vertegenwoordigd werd door de bank.

Vorstelijke connecties

De eerste grote Europese opdracht voor Henry kwam in 1768, toen hij een belangrijke lening afrondde voor koning Adolf Frederik van Zweden en zijn regering, die in financieel moeilijk vaarwater terecht waren gekomen. Enkele jaren later, in 1776, nam de koning van Polen contact op over een lening. De positie van koning Stanislaus II was wankel. Henry - altijd beleefd in zijn onderhandelingen met adel - liet de koning door het stof kruipen voor hij een lening kreeg. Uiteindelijk moest Catharina de Grote van Rusland, de voormalige minnares van Stanislaus, garant staan voor de lening. Henry was tevreden en de lening kwam er: een enorm bedrag van 2.625.000 gulden met een rente van 5%.[4] Een eveneens riante lening aan Spanje volgde in 1782, en ook de noodlijdende Franse regering stond in de rij om via Henry aan fondsen te komen. De lagere adel was kind aan huis bij Hope & Co, en Henry overzag deals met een rits aan Duitse vorsten en Poolse gravinnen.

Het Europese netwerk van Hope & Co breidde zich uit, met Henry als spin in het web. Vaak kwamen gezanten van vorsten of handelaars persoonlijk langs op kantoor in Amsterdam, maar Henry hield de financiële wereld nauwlettend in de gaten. Wanneer hij een kans zag om de invloed van zijn bank uit te breiden, was het Henry die bij de vorsten aanklopte. Zo ook in het geval van Rusland. De rechterhand van Catharina de Grote, Grigori Potemkin, had de Schot Richard Sutherland aangesteld als hofbankier. Potemkin had echter vele vijanden aan het hof. Met zijn langdurige afwezigheid - in het veld als legeraanvoerder - gingen de vijanden van Potemkin achter de hofbankier aan. Zijn naam werd zwart gemaakt, en geen enkel Nederlands handelshuis wilde nog leningen verstrekken aan Sutherland. Henry zag een gouden kans, steunde de Russische hofbankier en stond persoonlijk garant voor zijn krediet. Sutherland was immens dankbaar en Henry had een directe lijn gewonnen met het Russische hof. De band met Hope & Co en het Russische hof groeide. Namens hun cliënten kon Hope & Co exclusieve handel drijven met Rusland en Henry stond paraat met economisch advies en leningen om Ruslands vele oorlogen te bekostigen.[5] Afgevaardigden van Hope & Co kwamen op privé-audiëntie bij Catharina de Grote, een enorme eer die alleen was weggelegd voor de hoogste Russische adel. De relatie tussen Hope & Co en het Russische hof liep zo voorspoedig dat Catherina de Grote Henry in 1789 zelfs een adelijke titel aanbood voor zijn vele verdiensten. Een titel die Henry met de grootst mogelijke beleefdheid en vleierij afsloeg: als adelman was het moeilijk bankieren.[6]

Saillant detail: ook al was Henry geboren en getogen in Boston, toch ging hij niet in op financiële verzoeken van de kersverse Verenigde Staten. Amerikaanse politici waren naarstig op zoek naar leningen om de onafhankelijkheidsoorlog tegen Groot-Britannië te bekostigen. Henry moest er niets van hebben: leningen aan republikeinse vrijheidsstrijders konden immers tot lastige vragen leidden bij zijn adelijke cliënten.

De man achter de bankier

Henry leefde voor en door Hope & Co. De invloed van zijn bank en zijn persoonlijke rijkdom maakten hem een beroemdheid in zijn tijd. Net als sommige moderne bankiers ontving Henry een royaal salaris dat hij graag besteedde aan de goeden dingen des levens. Dat bracht hem niet alleen in contact met noodlijdende vorsten maar ook met kunstenaars en wetenschappers. Benjamin Franklin was bij hem te gast evenals de Zweedse theoloog en wetenschapper Emmanuel Swedenborg. Hij had uitvoerig contact met grote namen als de Amerikaanse politici Thomas Jefferson en John Adams. De baanbrekende econoom Adam Smith droeg zelfs de vierde editie van The Wealth of Nations aan Henry op. Naast wetenschappelijke interesses was Henry verzot op kunst en theater. Hij was grootaandeelhouder van het Hoogduitsch Tooneelgezelschap, steunde het Franse theater en was een fervent verzamelaar van Hollandse meesters.

Henry bracht zijn collectie meestwerken in eerste instantie onder in zijn huis aan de Keizersgracht 448 (direct naast zijn bank), maar dat werd al snel te klein. In 1785 besloot Henry tot de bouw van een enorm buitenhuis vlakbij Haarlem. Paviljoen Welgelegen werd een neoclassistisch monster: parelwit en voorzien van zuilen en standbeelden. In het rijkelijk gedecoreerde interieur bracht Henry zijn enorm collectie schilderijen onder en onderhield hij prinsen en kunstenaars op modieuze soirées. Hij leefde er - buiten bedienden -  helemaal alleen: Henry zou nooit trouwen of kinderen krijgen. Wel was hij verzot op zijn nichtje Anne die hij met pijn en moeite koppelde aan zijn protegé John Williams.

Bankier op de vlucht

Stadhouder Willem IV had Thomas Hope gesteund en Henry zelf deed zaken met allerhande vorsten. De sympathiën van de familie Hope lagen dan ook bij de monarchie en de Orangistische Partij, de factie die opkwam voor de absolute macht van de stadhouder en de Oranjes. De onrust groeide in Europa. In Frankrijk namen revolutionairen het over van koning Lodewijk XVI, en ook in Nederland werd de roep op democratie en politieke hervorming steeds luider. Henry probeerde in het openbaar de schijn van neutraliteit op te houden, zoals hij het eerder deed bij de Amerikaanse leningen of de Russische adeltitel: de zaak ging voor politieke idealen. Hij sprak zich niet uit voor de ene of andere partij, maar had wel meermaals de prins van Oranje op bezoek.

Met het oprukken van de revolutionaire legers van Frankrijk in 1794, liet Henry de neutraliteit varen en koos hij eieren voor zijn geld. Hij vluchtte het land uit en liet het oude hoofdkantoor in Amsterdam achter. Henry zette een nieuw kantoor op in London. Op zijn vlucht nam hij honderden schilderijen uit zijn collectie met zich mee. In Londen zette hij zijn bankierswerk voort en dankzij zijn bancaire talenten wist Hope & Co ook in de chaotische tijd van revoluties en oorlog aan het hoofd van de bankenwereld te blijven. Zo was hij in 1803 betrokken bij de Louisiana Purchase, een enorme landdeal waarbij de Verenigde Staten alle Amerikaanse gebieden van Frankrijk overkochten, daarmee Napoleons Europese oorlogen bekostigend. Henry stierf in 1811 op 76-jarige leeftijd in zijn Engelse onderkomen; Hope & Co werd door zijn erfgenamen verkocht en eindigde uiteindelijk als onderdeel van de moderne ABN AMRO.

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

[1]Jonker en Sluyterman (2000) 119-120.

[2] Jonker en Sluyterman (2000) 120.

[3] Jonker en Sluyterman (2000) 121.   

[4] Buist (1974) 112.

[4] Buist (1974) 93-110.

[6] Buist (1974) 32.

 

Functie / titel:
bankier, kunstverzamelaar, handelaar
Plaats geboorte:
Boston
Plaats sterven:
London
Sekse:
Man
Woonplaatsen:
Amsterdam, Haarlem

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0