De wereld van de Amsterdamse kunstenaar, 89 - Jeanette Bos

De wereld van de Amsterdamse kunstenaar, 89 - Jeanette Bos

Ik loop met Jeanette Bos langs haar foto’s in de tentoonstelling Statia Song. Het is een fotografische ode aan het eiland en de gemeenschap van Sint Eustatius.

Sint-Eustatius, meestal Statia genoemd, is een piepklein rotsachtig eilandje van 21 km2 - half zo groot als Schiermonnikoog - in de Caribische zee. Met Saba en Sint-Maarten behoort het tot de Bovenwindse Eilanden. Sinds 1996 beheerst het eiland Jeanettes leven.

Beweging I

Als eerste gaan we naar een zwart-wit foto van kinderen en een volwassene in het schemerdonker met een schaap en een lammetje. Het lammetje is doodziek. De bezorgdheid zie je op de gezichten. Het midden van het beeld is scherp en daar rond omheen is het een en al beweging. Ze gebruikte een flitser. “Op dat moment weet je niet precies hoe ’t eruit komt te zien. Je beweegt mee.” Het is haar favoriete foto van deze serie, vanwege de intensiteit in het beeld en de beweging. Een beeld dat haar het gevoel gaf: "Op déze weg wil ik verder!"

Een nieuwe familie

We lopen door naar een foto van haar vriendin Riena, die op Statia als Jeanettes stiefdochter geldt omdat zij lang een relatie had met Riena's vader, de leider van de Statiaanse stringband. Het is een kleurenfoto, Riena zingt en klapt met gesloten ogen, als in trance. “Caribische stringbands spelen traditionele muziek van de eilanden: calypso. Deze band trad rond de eeuwwisseling nog twee maal in de week op, maar toen kwam er een Amerikaanse medische school met honderden studenten, en die wilden karaoke. Opeens had de band weinig emplooi meer en sindsdien spelen ze alleen nog rond kerst en bij bijzondere gelegenheden. Er zijn ook allerlei traditionele instrumenten verdwenen die ik nog gekend heb, zoals de baho en de fife. De band bestaat vooral uit familieleden, en zij zijn in de loop der jaren ook mijn familie geworden.”

Muziek

Helemaal op het eind van de tentoonstelling zien we de stringband – in kleur - op de rug, ze lopen een hek uit, de maracasspeler heeft zich omgedraaid en kijkt ons aan, de maraca's in lucht gestoken. De band speelde vooral ouderwetse calypso. Jeanette raakte erdoor gefascineerd. Ze hield nooit van relaxte muziek, maar op Statia ervoer ze hoeveel de traditionele muziek voor de mensen betekende en raakte ze geïnteresseerd. De liederen zitten vol sociale en politieke kritiek. Ze ging klassieke calypso verzamelen en verdiepte zich in de geschiedenis daarvan, de Afrikaanse herkomst. Op zeker moment kreeg ze een Caribische banjo, haar vriend gaf haar les. Na twee jaar intensief studeren "... zag ik de band voor hun optreden zoals gewoonlijk in een halve cirkel zitten, maar nu met één lege stoel waarop hun cuatro lag. ‘Jij moet spelen!’" Sindsdien is ze lid van de band en speelt ze mee bij alle gelegenheden. Ze is ook lid van een groep vrouwen die bij mensen thuis liederen zingt tijdens de wake in de nacht voor een begrafenis.

Hoe kwam ze op het eiland terecht?

“Ik kwam voor het eerst op Statia in 1996, toen ik aan mijn eerste boek werkte. Dat ging over het leven van Antilliaanse migranten en was gecentreerd rond Hoogvliet, waar veel Antillianen woonden en waar ik eerder wetenschappelijk onderzoek had gedaan voor Justitie. Tijdens dat onderzoek raakte ik gefascineerd door wat ik zag en ging ik fotograferen. Zo kwam ik echt in hun wereld. In een familie waarmee ik veel te maken had, overleed de grootmoeder en ik mocht de begrafenis en de voorbereidingen fotograferen. Toen ving ik op dat de overgrootmoeder van de familie nog leefde en op Sint-Maarten woonde. Ze zou binnenkort haar 100e verjaardag vieren en iedereen spaarde om daar bij te kunnen zijn. ‘Ga je mee?’, vroegen ze.”

En dat deed ze. Zes weken reisde ze met de familie over de Nederlandse Antillen. Haar eerste boek, 'Speransa', verscheen in 1998.

Relaxt

Op de Bovenwindse eilanden was ze meteen voor het eiland Statia gevallen, hoewel het op het eerste gezicht het minste bijzondere eiland was. “Saba is schitterend, maar de verdeling in een wit dorp en een zwart dorp ervoer ik als unheimisch. Sint-Maarten heeft prachtige gedeelten, maar is ook ongelofelijk druk en chaotisch. Statia betoverde me onmiddellijk met z'n vriendelijkheid en relaxte rommeligheid. Bordjes 'Don't Litter' die omhoog steken uit bergjes afval en glasscherven waar de zon in schittert. Mensen die op de straathoek samen een biertje zitten te drinken. Daar kon ik zo bij aanschuiven. Toen wist ik: dit wordt mijn tweede boek.”

In 1998 kwam ze opnieuw naar Statia. Vier maanden fotografeerde ze er en verdiepte ze zich in het eilandleven. Sindsdien kwam ze vrijwel elk jaar terug naar het eiland, meestal voor een paar maanden, maar ook verscheidene malen voor een half jaar. Ze raakte steeds meer ingeburgerd. In 2016 was haar boek 'Statia Song' eindelijk af, maar ze blijft naar Statia reizen.

Een nieuwe wereld

Ze had een nieuwe wereld ontdekt, en struinde het hele eiland over. Ze maakte lange tochten door de ruige, ontoegankelijke heuvels aan de ene kant van het eiland, over de stenige prairies langs de kust, en over de steile, dichtbegroeide hellingen van de 601 meter hoge vulkaan met de bijna 300 meter diepe krater aan de andere kant van het eiland. Op de tentoonstelling zien we ook landschapsfoto's, onder andere van een oeroude boom omgeven door lianen.

Maar het belangrijkst in deze nieuwe wereld was voor haar de Statiaanse samenleving - ze werd hartelijk opgenomen in het hechte weefsel van de oude, onderling nauw verwante Afro-Caribische families. Iedereen kende iedereen, van jongs af aan en van nabij. De onderlinge vertrouwdheid was immens en dat gaf de onderlinge omgang een bijzonder karakter.

Het merendeel van deze families woonde op een paar vierkante kilometer, dicht bij elkaar, op het lagere middendeel van het eiland tussen de heuveltjes en de berg, in en nabij het dorpje Oranjestad dat de hoofdstad is. Daar, laag op het eiland staan eenvoudige huizen. Hoe hoger op de berghelling, hoe groter de huizen, en de grootste huizen, meest van Nederlanders en Amerikanen, torenen hoog boven alles uit.

Een veranderende wereld

In de loop der jaren zag Jeanette het eiland veranderen. In 1996, bij haar eerste bezoek, woonden er 2.000 mensen, ca. 1.750 mensen van Afro-Caribische herkomst en voor het overige Nederlandse artsen en docenten, werknemers van het Amerikaanse olieoverslagbedrijf, en Amerikaanse pensionado's.

Het olieoverslagbedrijf breidde uit met nieuwe werknemers uit alle windstreken, het aantal pensionado's groeide, evenals de medische staf. De toenemende verzuiling bracht meer en kleinere scholen, de middelbare school breidde uit, er kwamen meer docenten. Vanuit de Dominicaanse republiek kwam een grote stroom van immigranten. En in 2010, bij het uiteenvallen van de Nederlandse Antillen, kwam Statia als bijzondere gemeente onder Nederlands bestuur en ontstond er een nieuwe toplaag van ambtenaren en zakenlieden die nieuwe fondsen en voorzieningen brachten - waterleiding, bij voorbeeld - maar ook nieuwe regels en belastingen.

In twintig jaar tijd groeide de bevolking - louter door immigratie - naar 3200 inwoners. De Afro-Caribische families, in 1996 nog een overgrote meerderheid, zijn nu een minderheid en hun tradities verdwijnen snel.

Hoe werd Jeanette eigenlijk fotograaf?

Via een reeks andere beroepen. Afkomstig uit een orthodox-christelijke boerenfamilie deed ze na de h.b.s. twee jaar kweekschool en werd ze op haar 19e onderwijzeres. Dat lag haar slecht, ze schakelde om naar een kantoorbaan, haalde diploma’s typen, stenografie en moderne talen, en werd uiteindelijk directiesecretaresse. Na een paar jaar ging ze pedagogiek studeren in Utrecht en studeerde af bij de vakgroep Wijsgerige en Historische Pedagogiek. “Voor groot deel was het sociale geschiedenis. En veel filosofie.”

Maar haar vader fotografeerde. “We moesten voor een foto netjes voor de dag komen, zondagse jurk aan en je haar goed gekamd, stil zitten en glimlachen. Op mijn 13e mocht ik voor het eerst een rolletje vol schieten met mijn vaders fototoestel." Dat was een Zeiss Ikon, 6x6, met rolletjes van 12 foto’s, de eerste link naar haar uiteindelijke professie. “Daarmee heb ik het geleerd. Ik ben altijd blijven fotograferen, maar zag het destijds niet als kunst. Ik beschouwde het als een ambacht. Vastleggen wat je ziet.”

Tijdens de studie was ze jarenlang student-assistent Historische Pedagogiek bij de subfaculteit Pedagogiek. Afgestudeerd ging ze aanvankelijk echter een andere kant uit: ze werd vertaler. De eerste vertaling kwam uit het Duits en was een pedagogisch boek van Peter Petersen, de grondlegger van het Jenaplan onderwijs. Ze deed het op verzoek van avondstudenten die les gaven op een Jenaplanschool.

Daarna kreeg ze een deeltijdbaan als universitair docent Jeugdstudies in Utrecht. Maar het vertalen smaakte naar meer, en naast het universitaire werk begon ze weer te vertalen, aanvankelijk voor Bzztôh, later voor Meulenhoff.

Vertalen is verhalen

“Ik vertaalde onder andere 'De gave van Asher Lev' en 'Omzwervingen' van Potok en 'Onze Vader' en 'De oorlog tegen vrouwen' van Marilyn French. Beide schrijvers heb ik ontmoet. Evenals Kuki Gallmann van wie ik ‘Ik droomde van Afrika’ vertaalde. Dat was een enorme bestseller. Ik volgde al fotocursussen en van de opbrengst kon ik een prachtige uitrusting kopen.” De tweede link naar haar toekomstige professie.

Na het docentschap in Utrecht deed ze, samen met haar toenmalige echtgenoot en collega, in opdracht van het Ministerie van Justitie onderzoek naar de levensomstandigheden van Antilliaanse jongeren en de relatie daarvan met criminaliteit. Ze kwamen veel in Hoogvliet, waar een grote groep Antilianen woonde, en voerden participerende observatie uit, geïnspireerd door de socioloog James Spradley. Haar man - opgegroeid op Curaçao - sprak vloeiend Papiamentu en Jeanette leerde het, maar die snel gesproken taal verstaan was moeilijk en vaak kon ze alleen maar kijken. Wat ze zag, vond ze prachtig, en ze nam haar camera mee. Al gauw werd ze uitgenodigd om bij mensen thuis doopfeesten en bruiloften te fotograferen. Later ontdekte ze dat de antropologische stroming in de fotografie zich sterk baseerde op James Spradley - de derde link naar haar toekomstige professie.

Ze ervaart haar diverse beroepen als één geheel: het gaat allemaal om verhalen...

Beweging II

In het najaar van 1991 - ze woonde toen nog in Utrecht - begon ze aan haar eerste fotocursus, in een buurthuis. Daarop volgden enkele cursussen bij het Utrechtse AVS (Audio-Visueel Sentrum), met docenten als landschapsfotograaf Jan Voster en specialist oude technieken Harm Botman, en daarna ook bij het Amsterdams Centrum voor Fotografie (De Moor). In 1993 volgde ze een jaar de reportageopleiding aan de FotoVakschool in Apeldoorn. Haar achtergrond bleef haar lang parten spelen, ze begon met brave, schoolse plaatjes. Maar geleidelijk vond ze een weg naar grotere uitdrukkingsvrijheid en bracht ze meer en meer beweging en complexiteit in haar foto's. Jeanette: “Weg van het duidelijke. Ik hou van rommelige, door elkaar lopende foto’s." Op de tentoonstelling hangen daarvan voorbeelden, maar nog meer zijn die te vinden in haar nieuwe werk, een serie van Berlijnse landschappen die ze me laat zien op haar iPad en die ook op haar website te zien is.

Afbeeldingen

1) Adventistische begrafenis passeert een van de oudste cafeetjes op Statia, 2) Elsie – Atja – Thompson, 3) Feestje na het werk, 4) Fred Schmidt, 5) Loliann Bass, Riena Arnauds dochter, 6) Mona Duinkerk en haar kleinzoon Reinier Daniels, 7) Olton Berkel en zijn kinderen brengen een ziek lam thuis, 8) Oude boom op de helling van de Quill (vulkaan op Statia), 9) Pamela Berkel deelt haar mango-oogst, 10) Riena Arnaud en George Duinkerk, leden van de stringband, 11) The Hippy Boyz aan het einde van de kerstnacht, 12) Uitzicht op de Quill, vulkaan op Statia, 13) Viering van Statia Day (nationale feestdag), 14) Jeanette Bos              

https://jeanettebos.zenfolio.com/
https://gallerywm.com/WP/jeanette-bos-statia-song-01-04-30-04-2022/

https://bit.ly/3vqj4Nz 

Circa:
Nee

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0