Een Hindoestaanse Familie

Dat de wereld groter is dan Welsterp, daar was mijn moeder zich wel van bewust. Maar dat wereldburgers zo verschillend in elkaar konden steken, daar kwam ze pas achter toen er een Surinaamse Hindoestaanse familie naast haar kwam wonen. In een gehorige rij woningwetwoningen uit de jaren '60 met een klein tuintje voor en een iets groter achter.

In mijn moeders tuintje stonden in het voorjaar narcissen en tulpen, in de zomer anemoontjes en goudsbloemen. Bij de Surinaamse buren liepen pekingeenden in de tuin en een klein bruin biggetje. Andere buren spraken er schande van en beklaagden mijn moeder als ze haar op straat tegenkwamen of wanneer ze bij de rijdende winkel haar zuivel ging halen. De SRV-man, die de Hindoestaanse familie nauwelijks kende omdat de huisvrouw niet gebruik maakte van zijn diensten, vond ook dat de stank niet te harden was in de straat. Het was nog een geluk dat mijn moeder op een boerderij was opgegroeid, zei hij. Zij was daardoor wel wat gewend.

Mijn moeder maakte aan de Surinaamse familie weinig woorden vuil. Buurvrouw Mila vond ze aardig. Soms had ze een beetje medelijden met Mila, want de vier opgroeiende kinderen, levendige tieners, baarden haar veel zorgen. Tussen haar man en zijn kroost was weinig begrip. Geregeld zaten de katten bij de buren in de gordijnen en mijn moeder hoorde hoe er met het meubilair geschoven en er met deuren geslagen werd. Op een dag nam Mila mijn moeder in vertrouwen. De dochter had een Nederlands vriendje en vader Dilip was daar erg ontstemd over. Was het te tolereren als de dochter met een Friese protestantse jongen ging of moesten ze het veroordelen? De ene dag schoof ze naar haar dochters mening op, de volgende dag ging ze richting Dilip.

Mijn moeder bagatelliseerde het probleem niet, gaf zelfs geen raad. Slechts één opmerking, afkomstig uit eigen ervaring, kwam uit haar mond: 'Hoe meer als je je tegen een relatie verzet, des te meer zullen de geliefden houvast bij elkaar zoeken.' Na een poosje verdween de begeerde vrijer ongemerkt uit het zicht.
Het was niet zo, dat de mensen uit het dorp de familie links lieten liggen. Integendeel, er waren veel mensen die niet in dezelfde straat woonden, die contact met de individuele leden van het gezin zochten. De kinderen waren zelfs populair bij de autochtone dorpsjeugd. Iedereen wilde wel zo'n exotische vriend of vriendin, die ook nog erg aardig was, want ze groetten net als iedereen op straat met 'goeie', 'hoi' en 'moarn'. Toch had Mila het gevoel dat zij en haar man niet geaccepteerd werden in het dorp. Er waren geregeld misverstanden.

Zo bracht ze eens een bezoek aan de Rabobank in het dorp. In de 70-ger jaren van de vorige eeuw was het gewoon dat je een poosje voor een loket moest wachten, voordat je aan de beurt was bij de kassier. Er waren banken geplaatst en menig dorpeling streek daar neer. Ook Mila ging er zitten. Een mevrouw, die het ijs wilde breken, vroeg haar of 'ze wel in Nederland mocht wezen'. Mila reageerde als was ze door een wesp gestoken: 'Hoezo mogen we niet in Nederland wezen? Wij zijn ook Nederlanders!' De Welseterpse mevrouw was helemaal ontdaan, zo had ze het niet bedoeld. Ze wilde alleen maar weten of Mila het naar haar zin had in Welsterp. Maar dat was dus niet zo. Mila wilde geen minuut langer bij haar en de andere dorpelingen verkeren en rende overstuur de bank uit.

Mijn moeder en Mila gingen elke dinsdagmorgen om tien uur samen koffiedrinken. Meestal kwam Mila dan bij mijn moeder thuis. Koffiedrinken was ze niet zo gewend, zei ze, maar ze vond het wel heel gezellig en hield van een stukje suikerbrood met roomboter. Op een keer vertelde ze, dat zij en haar man woorden hadden met familie Feenstra die in het rijtje aan de overkant woonde. Mijn moeder was stomverbaasd, want het betrof een ouder echtpaar dat heel goed bekend stond. Degelijke christelijke mensen die geen vlieg kwaad deden. Waarom dan? Mila vertelde dat zij hen elke week opnieuw beledigden, hen de gek aanstaken. 'Maar wat doen ze dan?', vroeg mijn moeder. 'Elke maandagmorgen hangt mevrouw Feenstra haar mooiste mantelpakje buiten, aan het kozijn van het slaapkamerraam boven. En haar man zijn zondagse pak ernaast. Zo willen ze ons laten zien, hoe goed ze erbij zitten. Ze weten dat wij bijstand ontvangen en daarom kijken ze op ons neer. Door die mooie kleren ons elke week te showen willen ze eigenlijk zeggen: 'Wij zijn veel betere mensen dan jullie!' Mijn moeder heeft haar uitgelegd, dat het een oude gewoonte was in Friesland om maandags de zondagse kleren te luchten, voordat je ze oppakte in de kast. Dan waren ze fris als je ze de volgende zondag weer aantrok voor de kerkgang. Het was een hele opluchting voor Mila om dat te horen. De mensen in Welseterp vielen gelukkig toch nog wel mee.

 

Circa:
Nee

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1