Heb je mij nog horen roepen?

13 januari 1991

Bij de ingang van de Antakalin-begraafplaats, aan de rand van Vilnius (Litouwen), staat een glimmend zwarte Volkswagenbus. Donkere ramen . Een man staat er naast. Zwart kostuum, wit overhemd, zwarte stropdas. Hij is in functie denk ik. Hij doet zijn jasje uit, vouwt het voorzichtig op en legt het op de bestuurdersstoel. Daarna doet hij de motorkap omhoog, draait aan de radiatordop en kijkt als een deskundige. Hij laat de motor stationair lopen en luistert met een scheef hoofd. Hij knikt tevreden. De dood is een verdrietige zaak en juist daarom moet alles eromheen piekfijn in orde zijn. Hij sluit met een discreet gebaar de motorkap. Even verderop staan twee politieagenten met fluorescerende hesjes aan. Naast mij neust een zwerver in een prullenbak.

Langs het glooiende pad op het oudste gedeelte van de begraafplaats zitten twee oude mensen op een bankje. Zij onbeweeglijk kromgebogen, hij heeft een gezicht van perkamant en praat met trage handgebaren. Het lijkt alsof ze hier dagelijks zitten, om te wennen aan wat komen gaat. Voorbij de glooiing rechts een open ruimte. De zon schijnt op een monument . Een tiental graven. Algamanius, Rolandas, Darius, Juozas, Ignas, Vidas, Gintaris … moeilijke namen om te onthouden. Ik loop er nog eens langs, misschien geeft een datum mij houvast. Ze zijn allemaal gestorven op 13 januari 1991. Ik kijk naar hun geboortedatum: Ignas is de jongste, een maand voordat hij doodgeschoten werd, vierde hij zijn zeventiende verjaardag. Een kerstkind bijna. Wat een feest zal zijn geboorte zijn geweest in een land met zoveel katholieken. Er werd gezongen. Stille nacht, Heilige nacht. Vrede op aarde.
Er werd ook gezongen die avond op 13 januari bij de televisietoren die door de Sovjet paratroepers was bezet. Niet alleen gezongen werd er, er werd geschreeuwd. Een mensenmassa.
‘Lithuania! Lithuania!!’
‘Litouwen! Litouwen!!’
Nu zit ik bij zijn graf. Ignas Simulionis, een kind nog. Voor eeuwig zeventien. Even verderop staat een vrouw met bloemen in haar hand. Ze wacht ergens op.

Later zie ik een foto van hem. Donkere priemende ogen, ferme kaken. Hij ziet er sportief uit en houdt er niet van gefotografeerd te worden zo te zien. Misschien wordt hij een beroemd schrijver, heeft zij moeder eens gezegd. Op school had hij een opstel geschreven over zijn vader. De leraar had het voorgelezen aan de klas. Hij las het met een brok in zijn keel en legde het op de bank van Ignas. ‘Het is glashelder en liefdevol tegelijkertijd,’had hij gezegd, ‘je moet maar meer gaan schrijven.’Zijn moeder zag de bestsellers al in de etalages van de boekwinkels liggen. Ignas Simulionis stond er met vette letters op. Je wordt niet alleen een goede schrijver maar je bent ook een goede visser, had ze hem in een brief geschreven. Als je vrienden nog zaten te prutsen met hun hengel had jij de lijn al uitgeworpen Ignas, en hing er even later een vis te spartelen. Glinsterend, de zon stond laag. Na het vissen, aan het eind van de dag , liet je ze weer gaan. Ik hou van vissen en van vrijheid, had je eens gezegd. Weet je dat nog, Ignas? En weet je nog dat we een paar maanden geleden naar een open dag bij de Universiteit gingen en dat je twijfelde en dat we een week later naar de Politieacademie gingen en dat we je gelijk hebben ingeschreven? Ja Ignas, je bent een echte patriot. Je waakte bij de TV-toren, elke avond totdat de Russen kwamen …
Wat zou oma trots op je geweest zijn. Zij haatte de Russen. Ik praat er niet graag over, daar in het Noorden was het werkkamp. Inta heette die plek. Ik was toen acht jaar, voor mijn ogen is ze doodgevroren. Ik moet nu even stoppen lieverd.

Ik moet nu even stoppen. Snap je dat ik vaak aan oma denk en daardoor ook aan jou of misschien is het wel andersom, ik denk zo vaak aan jou en daardoor vaak aan oma. Weet je nog die laatste avond, jouw laatste avond? Ik moet nu stoppen …
Weet je nog?
Je kwam terug van de TV-toren en zei dat de Russen best vriendelijk waren en dat je van een van hen het kogelvrije vest mocht vasthouden en dat je voelde hoe zwaar het was. En dat je weer naar de TV-toren toe ging en een uur later opnieuw thuiskwam, weet je dat nog? Ik moet nu stoppen. En dat je zweeg, het leek wel of je in gebed was. Het moet gebeuren, mompelde je, het moet gebeuren. Je vroeg of we meegingen naar de TV-toren, daar krijgen we onze vrijheid terug, zei je. Ja, zeiden papa en ik, dat doen we, daar krijgen we onze vrijheid terug. Je knuffelde ons en nog eens en nog eens en toen liep je door het gedrang naar voren in de richting van de ingang van de toren. Iedereen zong, ik riep je nog. Heb je dat gehoord, heb je mij nog horen roepen? Het zingen werd schreeuwen. Papa schreeuwde, Ik schreeuwde.
‘Lithuania! Lithuania!!’
‘Litouwen! Litouwen!!’
Ik stop, Ignas.
*
In het lichaam van Ignas Simulionis werden zeven kogels gevonden. De kogel in zijn voorhoofd was dodelijk. Een maand later op 16 februari 1991 was Litouwen een onafhankelijke staat. Ik heb pijn in mijn knieën gekregen en sta op, raak nog een keer de grafsteen van Ignas aan en doe een stap naar achteren. Als ik wegloop zie ik dat de vrouw met bloemen in haar hand naar zijn graf loopt.
Ik voeg mij bij een grote groep in het zwart geklede mensen die in de richting van de uitgang gaan. De twee oude mensen zitten nog op het bankje en knikken tevreden. De chauffeur van de Volkswagenbus opent de schuifdeuren. Een man zet zijn hoed af voordat hij instapt.

de monoloog van de moeder is geïnspireerd door een tekst uit ‘Lithuania, 13 january 1991.’(Vilnius Press Departement, 1991, pag. 65)

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0