Rudi van Dantzigs verblijf in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog (10)

Rudi van Dantzigs verblijf in Friesland tijdens de Tweede Wereldoorlog (10)

Rudi van Dantzig verbleef in de Tweede Wereldoorlog als elfjarig Amsterdams jongetje bij het gezin van Wabe en Akke Visser in Laaksum, een dorpje aan het IJsselmeer in Zuidwest Friesland in de buurt van Warns. Hij schreef er een autobiografische roman over die een bestseller werd: ‘Voor een verloren soldaat’.

Rudi van Dantzig overleed op 19 januari 2012. In het blad van het Histoarysk Wurkferbân Gaasterlân schreef Iris Maaskant een uitgebreid artikel over Van Dantzigs verblijf in Friesland.

Iris Maaskant zocht de leden van de familie Visser, waar Van Dantzig was ondergebracht op om het verhaal van Van Dantzig te toetsen aan hun eigen herinneringen. Alle kinderen van Wabe en Akke waren nog in leven en hadden veel te vertellen, niet alleen over Rudi van Dantzig, ook over het leven in Laaksum, zoals het in de oorlogsjaren en ver daarvoor was.

Van Dantzig ging naar de christelijke lagere school in Warns. Het hoofd van die school was meester de Jong. We zullen hem nog tegenkomen. Hij is mijn grootvader, pake in het Fries. Zijn voornaam was Lucas.

We publiceren het verhaal in afleveringen. Elke week verschijnt er een nieuwe aflevering

Aflevering 10

Jantsje

Mevrouw Jantsje Schaper-Visser (1935) woont met haar man in Scheemda. ‘Ik zal het nooit vergeten. Ik ging met Heit mee op de fiets naar de kerk in Warns om het meisje voor Pieke op te halen. Het leek wel een kindermarkt. Alle kinderen werden opgehaald, maar er was geen meisje voor ons. Er bleef een jongen over.

Toen zei Heit ‘Die kunnen we toch niet laten staan?’ Zo kwam Rudi bij ons in huis. We wilden een meisje, maar we hadden het niet beter kunnen treffen. Het was een hele lieve jongen, net een meisje. Hij was heel meegaand. Moeder zei altijd: ‘Wat het is weet ik niet, maar hij wordt nog eens pianist.’

Klompen met riempjes

Hij was zo anders dan wij. Hij had hele mooie slanke vingers. Dat hij ‘s nachts in bed plaste is waar. Mijn moeder had daar veel werk van. Ze moest dan een heel eind naar achteren in de brede sloot, de Moleleie, de lakens spoelen, maar ze schoof Rudi niet aan de kant. Ik zie hem nog lopen op klompen met riempjes. Daar waren zijn voeten niet aan gewend. We gingen eerst een stukje door het gras en dan waren we op de weg.

Gortenpap

Op zondag, als we naar de kerk gingen, lieten we onze klompen bij de weg staan en trokken daar onze schoenen aan. Hij kon in het begin het eten niet verdragen. Als we naar school liepen, gaf hij de gortenpap over in de sloot en dan pakten we hem bij de hand en zeiden: ‘Kom op Rudi!’ Hij zat aan tafel bij ons, dus hij hoorde bij ons en wij bij hem.

Schapenwol

Hij moest net als wij de schapenwol van de hekken halen en mest rapen. Mijn moeder breide truien en sokken van onze eigen wol. We liepen vier maal een half uur naar school en terug en aten tussen de middag warm. Dat lopen ging spelenderwijs, we renden achter elkaar aan. Rudi deed op school wel mee, maar hij trad niet op de voorgrond en viel niet op. We speelden wel op school: hutten bouwen, touwtje springen. Rudi was ook heel zorgzaam voor Pieke. We hebben zoveel met haar gesjouwd, in een kinderwagen en op een oude herenfiets. Later kreeg ze een eigen fietsje. Ze was zo’n doorzetter. Ze wou graag schaatsen en dus bonden wij haar de schaatsen onder waarbij de ene schaats aan haar lamme been bungelde. Ze probeerde toch te schaatsen achter de halve stoel, waar mem de was op deed. Naar de kerk gingen wij ‘s morgens met vader. Dat we vaak twee keer naar de kerk en dan ook nog naar zondagsschool gingen, vond ik niet erg. Je hoorde ook weer hele mooie verhalen.

Allemaal familie

Laaksum was een stukje vrijheid. Er woonden veel grote gezinnen. We waren allemaal familie van elkaar. Er was altijd gezelligheid, we verveelden ons nooit. Thuis speelden we vader en moedertje in het kippenhok. Mooi speelgoed hadden we niet. Ik heb nooit een pop gehad.

De haven

We waren altijd op de haven. Daar heb ik mijn jeugd versleten. Er was altijd bedrijvigheid. Daar kwamen de boten binnen en werd de vis gewogen. Een man uit Staveren haalde de vis op. We zwommen ook bij de haven, gewoon in ons ondergoed. Dat vliegtuig, dat omgekeerd in het water lag, dat is waar, dat was zo. Had Rudi er fantasieën over dat de vliegeniers er nog op hun kop inhingen? Ja, dat was echt iets voor hem, zo’n dromer was hij wel.

De bevrijding

Met de bevrijding kwamen er grote tanks bij de twee boerderijen, die tegenover elkaar vlak bij Laaksum aan de weg staan. We kregen witbrood en chocolade. Bij het bevrijdingsfeest droegen we witte jurkjes met sjerpen. Ik heb helemaal niets gemerkt van die Canadees. Zijn moeder kwam hem halen, een heel klein, tenger vrouwtje. Na de oorlog kwamen zijn ouders met zijn broertje bij ons. Ze konden heel goed overweg met mijn ouders. Er werden kaarten gestuurd en Meint en ik gingen om de beurt in Amsterdam logeren.

Charlie Chaplin

We gingen toen voor het eerst van ons leven naar de film, naar Charlie Chaplin. Ik vond het prachtig dat hij bij het ballet was. Hij stuurde daar ook foto’s van, reclame voor een voorstelling, al die mooie kleuren! Toen het boek verscheen, heb ik het drie maal gelezen en ook nog kort geleden: ik beleef dan mijn jeugd weer als een film. Bij de rede, die hij hield voor de Dodenherdenking in de Nieuwe Kerk met de koningin, was ik niet. Hij had een bank in de kerk voor ons gereserveerd. Ik vond dat zo jammer. Na de dood van Rudi’s moeder zorgde Pieke voor zijn vader en kwam die ook bij ons hier in Scheemda logeren. Hij wilde graag Beerta bezoeken en Finsterwolde, die rode dorpen, want hij was vroeger communist geweest.

Palingvangst

Toen ik van school af was, werkte ik in de zomer bij mijn vader. Ik maakte het want klaar voor de palingvangst. Opspleten, noem je dat. In de winter werkte ik bij de slager en de dokter en hielp ik moeder.

Op maandag ging ik naar de Roomse zusters in Bakhuizen. Daar leerde ik verstellen. De zusters zeiden: ‘Je bent veel beter af als je een broek kan maken of een rits inzetten of een nieuwe zak.’ Een jurk heb ik daar dus nooit leren maken, het bleef bij verstellen. Mijn man komt uit Koudum. Hij kwam bij de politie in Groningen, eerst in Wirdum, later in Spijk en Appingendam. In 1985 werd hij groepscommandant in Scheemda. We hebben nooit meer in Friesland gewoond.’

Foto: haven van Laaksum

Volgende week aflevering 11

https://www.geschiedenisgaasterland.nl/
https://www.geschiedenisgaasterland.nl/wp-content/uploads/2017/02/13fan-Klif-en-Gaast-2012-2.pdf 

Circa:
Nee

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0