Hollands-Wendische Oorlog (1438-1441)

De Hollands-Wendische oorlog was een handelsoorlog die voornamelijk op zee werd uitgevochten door de oorlogsvloten van de Wendische Hanzesteden en van de opkomende handelsmacht Holland. 

Sinds het einde van de twaalfde eeuw werden de vaarroutes naar de Baltische Zee en Oostzee gedomineerd door handelaren die verbonden waren aan één van de vele Hanzesteden in Duitsland, Oost- Nederland en Scandinavië. Sinds de veertiende eeuw werden steeds meer Hollanders en Zeeuwen door de Hanzesteden ingezet als vervoerders van hun handelswaar. Na verloop van tijd namen met name de Hollanders niet langer genoegen met hun rol van vrachtvaarder en probeerden zelf tot de Baltische markten door te dringen. 

In de loop van de veertiende eeuw hadden al talloze schermutselingen plaatsgevonden tussen de Hollanders en de Wendische Hanzesteden. Deze Wendische steden vormden het kerngebied van de Hanze en bestond uit belangrijke steden als Hamburg en Lubëck. De Pruisische en Lijflandse Hanzesteden werden minder benadeeld door de Hollandse vaart door de Sont en waren dus niet bereid een oorlog te beginnen om de Hollanders uit de Baltische wateren te weren. Nadat de Wendische Hanzesteden in 1430 een verbod uitvaardigden waarin het de Hollanders werd verboden door de Sont te varen, drong men in Holland in toenemende mate aan op oorlog.

Een chaotische oorlog

Holland was destijds onderdeel van de Bourgondische erflanden en had dus toestemming nodig van hertog Filips de Goede voor een oorlogsverklaring. Deze toestemming werd verleend op 14 april 1438 waarop de Raad van Holland de Wendische Hanzesteden de oorlog verklaarde. De Pruisische, Lijflandse, Zuiderzee- en Rijnhanzesteden verklaarden zich neutraal, wat echter niet door Holland werd geaccepteerd. Ook enkele Hollandse steden die geen belang hadden bij de Oostzeevaart onttrokken zich van alle oorlogshandelingen. Denemarken werd ook in de oorlog betrokken doordat de Wendische steden zich schaarden bij de Deense troonpretendent Christoffel van Beieren in zijn strijd tegen koning Erik VIII. Koning Erik had altijd goede relaties met de Hollanders onderhouden en joeg hiermee de Wendische steden tegen zich in het harnas.

De oorlog ontaarde al snel in een ongeregelde kaperoorlog. Naast de entering van Wendische schepen, vielen ook veel Engelse, Franse en Spaanse schepen ten prooi aan de Hollanders. In plaats van dat steden gezamenlijk een vloot uitrustten, trokken veel particuliere schippers richting de Oostzee en zagen in de toestemming van Filips de Goede een vrijbrief om alles wat vaarde, te enteren. Filips deed meerdere pogingen om deze  kaapvaart  door middel van ordonnantiën en plakkaten tegen te gaan, maar de Hollanders bleven onregelbaar.

Filips had ook rekening te houden met de belangen van zijn andere erflanden. Vlaanderen had bijvoorbeeld grote belangen bij goede relaties met de Wendische Hanzesteden, aangezien Brugge en Gent belangrijke afzetgebieden waren voor de Wendische handelaren. Toen bleek dat de Hollanders ook Vlaamse schepen begonnen te enteren, was voor Filips de maat vol en verbood hij alle scheepvaart op de Noordzee. Hiermee kwam een einde aan de chaotische kaapvaart door particulieren.

'Normalisering'
 

Begin mei 1438 vertrok een vloot van 54 grotere en 50 kleinere schepen uit Amsterdam richting Brest onder bevel van een aantal Amsterdamse burgemeesters.  Voor de Bretonse havenstad lag een vloot van elf Wendische en 23 Pruisische schepen . De Pruisische schepen waren in de veronderstelling dat hun neutraliteit gerespecteerd werd en verwachtten geen agressie van Hollandse zijde. De Pruisen volgden de Wendische schepen dan ook niet toen deze in de haven van Brest aanlegden. De Pruisische schepen werden hierop door de Hollanders overmeesterd en de handelswaar in beslag genomen. 

Tijdens de jaren 1439 en 1440 concentreerde de strijd zich rond de Sont zelf. De oorlogshandelingen tussen de Hollandse en Wendische vloot vormden een onderdeel van de Deense troonstrijd tussen Erik en Christoffel. Meerdere keren ging de toegang tot de Sont over van Wendische naar Hollandse handen en andersom.

Halfbakken vrede

Uiteindelijk schreef Lübeck een Hanzedag uit voor 12 maart 1441 om de voorwaarden voor vredesonderhandelingen te bespreken. De Hollanders hadden echter nog een troef in handen. In februari waren vijftien van hun schepen de Elbe opgevaren en hadden talloze Wendische schepen gekaapt of tot zinken gebracht. Tevens werden de zouthavens van de Hanze aan de Franse westkust bedreigd. Hierdoor verloren de Wendische steden alle steun van de neutrale Hanzesteden. De Zuiderzeesteden wilden zelfs een eenzijdige vrede met Holland sluiten.   

Een Wendische en Hollandse afvaardiging tekenden in juni 1441 de vrede in Kopenhagen. Er werd vastgelegd dat de Hollanders vrije doorvaart door de Sont verkregen tegen betaling van 5000 rijngulden. Wel moesten de Hollanders de Pruisen schadeloos stellen voor de beslagname van Pruisische schepen in 1438.

Hoewel de vrede werd getekend voor een periode van 10 jaar, was Holland nog geen jaar later verwikkeld in een nieuwe Hanze oorlog, ditmaal met de machtige Hanzestad Bremen. Aan deze oorlog kwam een eind in 1446, maar het zou tot ver in de zestiende eeuw duren voordat de vrede tussen Holland en de Hanze definitief werd. De zeventiende eeuw markeerde de vestiging van Holland als het handelscentrum van de wereld en  het einde van de Hanze als belangrijke machts- en handelsfactor.

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 1