Nieuwe geschiedenis van de Filmliga

Het Nederlands Filmmuseum stelde acht verschillende programma’s samen die een selectie zijn van de oorspronkelijke voorstellingen van de Nederlandsche Filmliga.

Het filmmuseum heeft van de terugblik op de Filmliga een groots project gemaakt. Behalve de filmvoorstellingen, die live muzikaal worden begeleid – er was in 1927 toen de Filmliga startte nog geen geluid – is er een metershoog spandoek aan de buitenkant van het Filmmuseum met in de oorspronkelijke typografie de programmatische leus van de filmliga ‘WEG MET ALLE COMMERCIEELE TROEP’.

Én het boek met de herschreven geschiedenis van de Filmliga door Céline Linssen, Hans Schoots en Tom Gunning met de titel ‘Het gaat om de film!, Een nieuwe geschiedenis van de Nederlandsche Filmliga 1927-1933’.

Filmkunst

De Nederlandsche Filmliga werd in 1927 opgericht om het medium film aan het publiek te presenteren als kunst. In de zes jaar van haar bestaan groeide de liga uit tot de meest invloedrijke filmbeweging ooit in Nederland. De Filmliga zag de filmkunst als tegengif voor het ‘ordinaire filmvermaak’ dat de commerciële bioscopen overspoelde.

Een hoofdrol in de Filmliga-matinees was weggelegd voor het werk van filmmakers en met film experimenterende beeldend kunstenaars uit de Franse, Duitse en Russische avant-gardebeweging als Sergej Eisenstein, Vsevolod Poedovkin, René Clair, Walter Ruttmann en Man Ray.

Begin jaren negentig werd duidelijk dat de geschiedschrijving over de Filmliga in sterke mate bepaald was door de geschriften van direct betrokkenen, waardoor feiten en ontwikkelingen ofwel overbelicht ofwel helemaal genegeerd werden. Een nieuwe geschiedschrijving was op zijn plaats.

Nacht van De Moeder

De Filmliga start tumultueus. Céline Linssen beschrijft in het eerste deel van het boek ‘Het gaat om de film!’ de hectische ‘Nacht van De Moeder’. 13 mei 1927 laten enige jonge Amsterdammers uit culturele kring waaronder Henrik Scholte van Propria Cures en Hans Ivens (broer van Joris)  de verboden Russische film ‘De Moeder’ van Poedovkin twee keer achter elkaar draaien in de sociëteit ‘De Kring’ in aanwigheid van tout Amsterdam.

Joris Ivens start de film twintig minuten voor aanvangstijd omdat de zaal mudvol is. Een paar honderd mensen onder wie de wethouders Wibaut, De Miranda en Eduard Polak kunnen er niet meer in en staan op de trappen en in een lange rij naar buiten te wachten.

In de pauze arriveert plotseling de politie-inspecteur van het Leidseplein en laat twee van de drie ingangen door de politie afzetten. De voorzitter van De Kring wordt geverbaliseerd. In de zaal ontstaat een herrie van jewelste.

De Miranda belt stiekem

Het SDAP-kamerlid Kleerekoper begint te speechen, het communistische raadslid Wijnkoop begint zenuwachtig aan zijn baard te pulken en wethouder De Miranda belt stiekem met de burgemeester, die op zijn beurt de inspecteur aan de telefoon roept en hem meedeelt dat hij in moet rukken zodat de voorstelling door kan gaan.  

Onder daverende toejuichingen wordt de voorstelling hervat. Burgemeester De Vlugt’s  verzoek de tweede voorstelling niet door te laten gaan, wordt genegeerd. Om half drie in de ochtend wordt na de tweede voorstelling ‘De nacht van De Moeder’ onder het genot van rijk vloeiende spiritualiën afgesloten.

De volgende dag wordt het manifest van de Filmliga opgesteld. In dat manifest wordt film als kunst gesteld tegenover de bioscoop waarbij de bioscoop ‘de kudde, het commercieële regime, Amerika, Kitsch’ vertegenwoordigt. Behalve in Amsterdam komen er afdelingen van de Filmliga in Rotterdam, Utrecht, Groningen, Delft, Den Haag en Haarlem.

De sturing ligt in Amsterdam in handen van het triumviraat Menno ter Braak, de letterkundige, Henrik Scholte, jurist en organisator en L.J. Jordaan, de nestor van de filmkritiek. Van hen is Ter Braak de grote ideoloog.

Uitsluiting artistieke bioscoopfilms

In het najaar van 1927 begint de Filmliga films in genoemde steden te vertonen van onder andere Man Ray, René Clair, Hans Richter en Germaine Dulac. Het waren films die niet in de eerste plaats een verhaal wilden vertellen, maar experimenteerden met de mogelijkheden van het medium. Vaak werden fragmenten van films vertoond in plaats van complete films.

De esentie van film was niet een spannend verhaal, maar ‘een compositie in beweging, waarbij alleen sprake kan zijn van termen als ‘beeldvlak-verdeeling’en ‘rythme’, aldus Ter Braak die een vrij puriteinse koers uitzette. Een Liga-film was er niet om de toeschouwer ‘in extase’ te brengen, een Liga-matinee was een ‘werkprogramma’ en de Liga een ‘studieclub’ die ‘onderzoek’ pleegt.    

De artistieke bioscoopfilms werden hiermee uitgesloten en dat beperkte het aantal te vertonen films zeer. De puriteinse houding zou de Filmliga opbreken. Juist de films die volgens het programma van de Liga ‘op het randje’ waren trokken de grootste interesse van de leden. Binnen enkele jaren na de glorieuze oprichting was de Liga opgebrand. In 1933 wordt de organisatie opgeheven.

De Uitkijk

Hans Schoots, die eerder een biografie van Joris Ivens schreef, concludeert dat die geschiedschrijing waarin de Filmliga als het begin en hoogtepunt van onze nationale filmcultuur beschreven wordt, getuigt van een beperkte blik.

Voordat de Filmliga begon was er al 32 jaar cinema en het handjevol door de Liga geselecteerde films vertegenwoordigde niet de ware filmgeschiedenis. Bovendien waren de bioscopen wel degelijk bereid goede kunstzinnige films te draaien.

Desalniettemin had de Filmliga resultaten geboekt. Er waren in de vier jaar waarin de Liga actief was,  belangrijke programma’s vertoond met vooral uit de experimentele richting veel werk dat anders vermoedelijk niet in Nederland te zien zou zijn geweest.

De bioscoop ‘De Uitkijk’ was een blijvend resultaat van de inspanningen van de Liga en de Liga had een impuls gegeven aan een aantal nieuwe Nederlandse filmmakers als Joris Ivens, Mannus Franken, Jan Hin en John Fernhout.

Cultureel conservatisme

Het manifest van de Nederlandsche filmliga mag dan wel radicaal zijn geweest, aldus Tom Gunning, de derde ‘herschrijver’ van de geschiedenis, in de kern was er sprake van een cultureel conservatisme ; de nadruk bleef liggen op de esthetiek.

Het ging niet alleen om films te zien die elders niet te zien waren, maar ook om nieuwe manieren van film kijken te ontdekken. Nederland stond in deze jaren niet alleen, concludeert Tom Gunning tot slot. In heel Europa was er op filmgebied een op de Filmliga gelijkende avant-gardebeweging.

Maar Nederland had binnen deze bewging wel zijn eigen oriëntatie, die vooral gekenmerkt werd door strengheid in de leer, puritanisme en weinig frivoliteit.

 

‘Het gaat om de film ! Een nieuwe geschiedenis van de Nederlandsche Filmliga 1927-1933’. Uitgeverij Bas Lubberhuizen / Filmmuseum 1999, ISBN 9076314349

 

 

Tags

Reageren