De Aad Nuis interviews (7), Onderwijs

Anneke Boot spreekt met Aad Nuis over  zijn visie op onderwijs en onderwijsbeleid. Dan gaat het natuurlijk ook over zijn ervaringen als leerling en leraar.

Herinner je nog het gebouw van je lagere school?

‘Ja zeker. Dat was een houten noodgebouw, een van die noodgebouwen die het lang hebben moeten uithouden. Ik woonde in Rotterdam, ik was zes jaar tijdens het bombardement. Ik zat in de eerste klas van de Prinses Beatrixschool, een school even gloednieuw als de prinses zelf toen. Het was een houten barak, keurig in de verf. Ik kan die geur van hout en verf nog heel goed ruiken.

Omdat bij het bombardement veel andere scholen waren vernield, is onze school alsmaar een houten noodgebouw gebleven. Het was een christelijke lagere school voor jongens en meisjes. Ik was heel goed in voorlezen, maar werd pas de beste toen mijn grote concurrente op dat gebied van school ging.’

Heb je op de lagere school een juffrouw of een meester gehad die veel indruk op je heeft gemaakt?

‘In de eerste klas had ik juffrouw Thoolen, op wie ik een beetje verliefd was. In de tweede klas kreeg ik juffrouw Poelsma, met wie ik het niet zo goed kon vinden. Misschien was ze terecht wel zo kritisch op mij, want later bleek dat ik niet goed op het bord kon lezen omdat mijn ogen niet goed waren.

Het hoofd van de school was meester Braam, heel goed in voorlezen en vertellen. Hij heeft mij later nog bijles gegeven voor het toelatingsexamen voor de HBS. Ik was namelijk in de Hongerwinter samen met mijn moeder naar familie in Drenthe gegaan, een nachtelijke reis op een open vrachtwagen.

De provincie

Wij kregen daar eten van de boer zodat mijn vader en mijn zusje, in Rotterdam achtergebleven, ook onze bonkaarten konden gebruiken. Ik heb in die tijd, dat was voor mij de zesde klas, op een dorpsschool gezeten, drie klassen in een lokaal. Er was zo’n grote achterstand vergeleken met mijn school in Rotterdam , dat ik er weinig heb geleerd.

Maar toen ik op mijn oude school terugkwam, was ik op mijn beurt achtergeraakt bij mijn vroegere klasgenoten. Dankzij de bijles van meneer Braam ben ik toch nog tot de HBS toegelaten.

Overigens heb ik later het omgekeerde meegemaakt met mijn dochtertje. Toen zij de overstap maakte van een school in Amsterdam naar een school in Winterswijk, moest zij flink aanpoten om het onderwijs daar bij te houden. De echt goede leraren zaten toen niet in Amsterdam, maar juist in de provincie!’

Hoe kijk je terug op je HBS-tijd?

‘Ik heb de vijfjarige HBS-b gedaan, de enige echt goede opleiding die we ooit hebben gehad en die we nooit hadden moeten afschaffen. Het was een mooie brede opleiding, je pikte overal wat van mee en van niets teveel.  Een goede opleiding ook voor de journalistiek en de politiek waarin ik later terecht ben gekomen.

Ook dat gebouw zie ik nog voor me: de Eerste Christelijke HBS op het Henegouwenplein. Een school precies zoals het hoort: een stevig bakstenen gebouw aan een schoolplein. Aan de ene kant de HBS, aan de andere kant het gymnasium, met nog een tijdje een MMS er tussen in, wat voor aardige spanningen zorgde. De school staat er nog altijd, is nu een scholengemeenschap.

Op de HBS heb ik de schoolkrant ‘Brandpunt’ opgericht en er ook veel voor geschreven. Ik heb daarin mijn eerste gedichten gepubliceerd en, bij gebrek aan kopij van anderen, onder verschillende pseudoniemen geschreven om de krant vol te krijgen. Ik ben een keer blijven zitten toen ik in een slechte klas zat die geen klap uitvoerde. Je klasgenoten zijn in zo’n situatie veel belangrijker dan je leraren.’

En toen direct naar de universiteit?

‘Nee, ik heb nog een jaartje bij een zwager in een handelsbedrijfje in de haven gewerkt. Maar ik was niet zo goed voor de handel, niet echt een natuurtalent. Toch maar naar de universiteit dus. Omdat ik niet precies wist wat ik wilde gaan studeren, ben ik naar de zevende faculteit, de Politieke en Sociale Faculteit van de Universiteit van Amsterdam gegaan.

Na de HBS-b kon het geen Nederlands zijn, anders had ik dat misschien wel gekozen. Ik begon als eerstejaars student weer helemaal onderaan, nadat ik in de hoogste klas van het voortgezet onderwijs mij toch al ‘een van de heren van de samenleving’ had gevoeld. Ik zal dat nooit vergeten, hoe die dingen werken.

Propria Cures

Ik begon dus weer als jongmaatje, in een nieuwe studie die pas bestond en waarvoor mijn jaar, 1951, eigenlijk het eerste normale jaar was. Je moest alles zelf uitzoeken, hoogleraren zag je alleen uit de verte, hoewel misschien niet zo ver als tegenwoordig. Er waren ook niet zo veel wetenschappelijke medewerkers, je moest alles zelf doen.

Ik heb als eerste van mijn jaar in ’58 mijn doctoraal gedaan, in dezelfde studieduur als het huidige gemiddelde nog altijd is. Ik heb naast de studie van alles gedaan, veel rondgekeken in Amsterdam, in het studentenblad Propria Cures gezeten, dat kon toen allemaal nog. Het was zelfs zo dat ik voor het echte studeren terug naar Rotterdam ben gegaan, naar een kamertje bij mijn zus ergens op Schiebroek.’

Was die studie aan die zevende Faculteit een echt brede vorming of deed je er ook andere vakken bij?

‘Het was echt breed. Je had economie, een hoofdvak voor mij dat me later nog goed van pas is gekomen. Trouwens, niemand wist dat ik daar enig verstand van had. Verder had je moderne geschiedenis, sociologie, sociale psychologie, filosofie, geschiedenis van politieke theorieën, je kon het zo gek niet bedenken of je liep er wel college in.

En dan ging je ook nog eens naar colleges van befaamde hoogleraren die je niet hoefde te volgen, maar wie de aula altijd stampvol zat. Het waren overigens meestal filosofen die mooi konden spreken.’

Presser

‘Ik heb veel geleerd van Presser, een geweldige docent. Het aardige van die man was niet zo zeer dat hij goed college gaf, maar dat hij zo’n goed voorbeeld gaf hoe aardig het is je met wetenschap bezig te houden. Hij zat in een lokaal dat altijd vol was. Hij kwam binnen met zo’n grote, versleten leren tas met boeken, die hij op de grote toonbank neerpootte.

Tijdens dat college werd die helemaal uitgepakt. Dan had hij weer een boek van die en die over Duitsland, dan over de negentiende eeuw, over Bismarck enzovoort. Hij vertelde daar dan uit en wat hij er zelf over dacht. Dat was Presser, een bijzondere man.’

Lijkt je studententijd op het jaren vijftig milieu dat Voskuil in ‘Bij nader inzien’ schetst?

‘Dat is ten dele zo. De jongens die Voskuil beschrijft, kende ik wel, maar ze waren ouder  en hun studie eerder begonnen, direct na de oorlog. Wij waren net de generatie daarachter. Wij vonden hen ontzettende droogpruimen. Op een veel te zwaarwichtige manier praatten zij over dezelfde dingen als waarover wij op een wat luchtiger manier praatten.

Als je Propria Cures van mijn tijd ziet, is dat toch vrolijker, niet meer zo somber als direct na de oorlog. Mijn beeld van de eerste jaren na de oorlog is dat van de beetje treurige, nette armoe die je ook in ‘De Avonden’ van Gerard Reve tegenkomt. De jaren vijftig waren toch al weer een stuk lichter.

Ik herinner me onze feestjes met wijn van de firma Jonker, een bekende kroeg op de Keizersgracht, waar je voor heel weinig geld heel slechte Franse landwijn kon kopen. Als je ergens op een feestje was waar iemand al het nodige op had, dan zei je: die is zeker onder aan de kratten van Jonker begonnen.’

Als je nu terugkijkt op je ‘onderwijsleven’, wat heeft je dan het meest gevormd?

‘Je leert het meest van het praten met elkaar, met studiegenoten. Ik heb nog niet de befaamde professor in de economie Kleerekoper genoemd, het orakel van Amsterdam. Niemand begreep wat hij bedoelde, maar hij wekte heel sterk de indruk dat hij het allemaal precies wist.

Hij had een ingewikkeld boek geschreven waarvoor we bij hem op tentamen moesten, een tentamen waarover de meest vreselijke verhalen de ronde deden.  Het gevolg was dat je er als studenten met elkaar diep indook om die man en dat boek te begrijpen. Dat is een voorbeeld van een slecht docentschap dat goed op studenten uitwerkt.

Maar die studenten moeten dan wel makkers hebben. Onderwijs speelt zich altijd af in een gemeenschap waar, naast een docent, studiegenoten van belang zijn.’

Volgende keer deel 2 over Onderwijs.

 

Circa:
Nee

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0