#OverdeVloer: Vloeren vertellen verhalen, vloeren in middeleeuwse gebouwen vanuit archeologisch perspectief

Archeologisch onderzoek kan een bijdrage leveren aan de studie naar vloeren in middeleeuwse gebouwen. Dit vormt een waardevolle aanvulling op wat we vanuit andere wetenschappelijke discipline over dit onderwerp weten. Een probleem is dat vloeren nog steeds bij restauraties of verbouwing worden verwijderd en de bodem daaronder ontgraven, zonder dat dit gepaard gaat met een archeologisch-bouwhistorisch onderzoek.

Zeldzaam

In het algemeen zijn van gebouwen die bij een opgraving worden blootgelegd alleen de onderste gedeelten nog aanwezig. Het archeologische onderzoek kan zich dientengevolge bij steenbouw alleen richten op de funderingen en de diepere delen van het opgaande werk en bij houtbouw op de diep ingegraven constructie-elementen, zoals dakdragende palen. Van de destijds bovengrondse resten, zoals vloeren en vloerniveaus, opgaand werk, binnenwanden en haardplekken, is in de bodem slechts zelden of in beperkte mate iets bewaard gebleven. Het ontbreken hiervan hangt grotendeels samen met post-depositionele processen. In de meeste gevallen bevonden de bovengrondse resten zich boven het oorspronkelijke loopniveau en zijn deze bij latere grondbewerkingen, zoals ploegen, spitten en egaliseren, of bouw- en graafactiviteiten, waaronder de bouw van diep gefundeerde gebouwen en de aanleg van kelders en waterputten, aangetast of vernietigd.

Dit geldt in het bijzonder voor vloeren en vloerniveaus en daaraan gerelateerde fenomenen, zoals haarden. Deze worden bij opgravingen alleen onder bepaalde omstandigheden aangetroffen. Dit geldt in de eerste plaats voor vloeren in verdiepte gedeelten van gebouwen, zoals kelders of potstallen, of gebouwen met een verdiepte vloer, waaronder hutkommen en volledig onderkelderde gebouwen. Door hun diepteligging zijn deze vloeren niet ten prooi gevallen aan latere, relatief lichte graafwerkzaamheden. Ten tweede geldt dit in situaties waar vloeren in latere tijd zijn afgedekt door een natuurlijk gevormd pakket, zoals klei, zand of veen, of door antropogene lagen, zoals terp- of andere ophogingslagen of een plaggendek. Ten slotte zijn op sommige plekken vloeren aan vernietiging ontsnapt omdat daar in later tijd geen of nauwelijks bodemverstorende werkzaamheden hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld in extensief gebruikte gebieden.

Als we vanuit archeologisch perspectief naar vloeren kijken, dan moet er onderscheid worden gemaakt tussen vloeren in gebouwen die zijn uitgevoerd in vergankelijke materialen, zoals hout, plaggen, stro en leem, en die in gebouwen van duurzamer materiaal, waaronder natuur- en baksteen. De aard van de vloeren in deze gebouwtypen is zeer verschillend, evenals de huidige stand van kennis.

Vloeren in houten gebouwen

Archeologische indicaties voor de indeling van houten huizen uit de middeleeuwen zijn uiterst schaars en dit geldt in het bijzonder voor vloeren. Informatie over vloeren in deze gebouwen hebben we met name uit nederzettingsonderzoek in West-Nederland en het holocene deel van Noord-Nederland. Verder hebben verschillende stadskernopgravingen gegevens over vloeren opgeleverd. In de meeste gevallen betreft het gebouwen die uit de volle en late middeleeuwen stammen. Vondsten van (delen van) oudere, vroegmiddeleeuwse vloeren zijn veel zeldzamer. Een van de fraaiste voorbeelden uit de vroege middeleeuwen is enkele jaren geleden in het centrum van Domburg opgegraven.  Hier werd onder een uit de tiende eeuw daterende wal, die de nederzetting tegen Vikingaanvallen moest beschermen, een gedeelte van een houten gebouw gevonden.

De wanden van dit gebouw bestonden uit rond verticale staken gevlochten wilgentenen. In het huis werden resten van twee dakdragende palen aangetroffen. Aan de zuidzijde was de huiswand onderbroken door een ingangspartij, die werd geflankeerd door twee zware staanders. Tussen deze staanders bevonden zich twee liggende planken, die vermoedelijk als drempel hebben dienstgedaan. Deze planken werden op hun plek gehouden door ingeslagen palen. Aan beide zijden van de drempel was de doorgang op het loopvlak geplaveid; aan de buitenzijde met liggende plankjes en aan de binnenzijde met stukken van een afgedankte maalsteen. De rest van de vloer was bekleed met een 20 cm dik pakket riet- of graanstengels en leem. In de vloer bevond zich een met schelpen gevulde (afval)kuil. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een haard werden niet gevonden. Mogelijk bevond deze zich in het niet-opgegraven deel van het huis. Op basis van uit de vloer geborgen scherven kan het gebouw in de eerste helft, wellicht in het eerste kwart van de tiende eeuw worden gedateerd.

In de meeste andere gevallen bestonden de opgegraven vloeren uit dunne leem- of kleilagen, al dan niet vermengd met organisch materiaal. In sommige gevallen lagen de vloeren op een laag regelmatig gelegde veenplaggen, die een soort podium vormden waarop het huis was gebouwd. Op verschillende plaatsen zijn uit meerdere vloerniveaus opgebouwde pakketten vastgesteld, soms in combinatie met haardplaatsen. Deze pakketten hebben soms een aanzienlijke dikte. Zo werd recentelijk bij de opgraving van een twaalfde-eeuws huis op een veenterp in de Peizermaden in Noordoost-Drenthe een dik pakket vloerniveaus aangetroffen. In het westelijke gedeelte, dat op grond van de aanwezigheid van een haardplek en talloze aardewerkvondsten als woongedeelte kan worden aangemerkt, had dit pakket een dikte van 50 cm. Het pakket was opgebouwd uit een afwisseling van dunne houtskoolrijke aslagen met brokjes verbrande leem en laagjes humeuze klei, waardoor zeven verschillende vloerniveaus konden worden onderscheiden. In het veronderstelde stalgedeelte was het aantal vloerniveaus aanzienlijk lager. Hier werden vier opeenvolgende vloeren vastgesteld. De houtkoolrijke aslagen worden als bewoningsniveaus geïnterpreteerd.

Op en gedeeltelijk in de vloeren van het woongedeelte werden enkele concentraties grote scherven van kogelpotaardewerk gevonden. De verspreiding van de scherven, gecombineerd met het feit dat het relatief grote scherven betreft, waarvan de meeste aan een of meerdere andere scherven te passen zijn, is een aanwijzing dat de potten ter plaatse kapot zijn gegaan, waarbij de meeste scherven op de vloer zijn achtergebleven en opgenomen in een bewoningsniveau. Bij de aanleg van een nieuwe vloer werden de scherven daarin opgenomen.

Niet alleen de vloer werd regelmatig vernieuwd. Hetzelfde gold meestal ook voor de haard. Soms werden beide gelijktijdig vernieuwd. Ook dit kan aan de hand van het onderzoek in de Peizermaden worden geïllustreerd. De in het midden van het oostelijke deel van het woongedeelte gelegen, in het veen uitgegraven haardkuil werd, nadat deze enige tijd was gebruikt, bekleed met een circa 20 cm dikke laag leem. Deze laag diende om de kuil te beschermen tegen verbranding. Door latere verhitting heeft het van oorsprong grijzige leem een oranjerode kleur gekregen. Deze leemlaag werd gedeeltelijk afgedekt door vloerniveaus, hetgeen betekent dat de haard in een latere fase iets is opgeschoven. In de volgende fase werd langs de randen van de met leem beklede haardkuil opnieuw een laag leem aangebracht. In deze haard is, getuige de oranjerode kleur van het leem, een tijd lang een vuurgestookt. Ook asresten en houtskool op de bodem van de haardkuil getuigen hiervan. In een latere fase is het proces van het bekleden van de kuil met leem nogmaals herhaald. Op de bodem van de kuil bevinden zich brandresten, bestaande uit as, houtskool en brokjes versinderde klei.

Onduidelijk is hoe lang het duurde voordat het noodzakelijk was om een nieuwe vloer of een nieuwe haardplaats aan te leggen. Het tempo lijkt grotendeels te zijn bepaald door de mate waarin men in staat of bereid was een vloer schoon te houden. Soms lijkt men daar niet veel moeite voor te hebben gedaan, terwijl in andere gevallen duidelijk is dat men afval zo veel mogelijk buiten het huis heeft gedeponeerd teneinde vervuiling van de vloer te voorkomen.

Op enkele plaatsen zijn in houten gebouwen resten van houten vloerconstructies gevonden. Het gaat hierbij om uit zware liggers met daarop balken en planken geconstrueerde vlonders en matten van vlechtwerk die, getuige de aanwezigheid van dikke mestlagen, in het stalgedeelte van boerderijen lagen. De houtconstructies moesten voorkomen dat het vee in de drassige bodem zou wegzakken en vergemakkelijkten bovendien het schoonmaken. In het woon-en-werkgedeelte bevonden zich vloeren van klei of leem met daarop haardplaatsen.

Daar waar in huizen vloeren bewaard zijn gebleven zijn meestal ook een of meerdere haarden aanwezig. Deze bevinden zich vrijwel nooit dicht bij de wand, maar altijd ongeveer in het midden van de breedte. De reden hiervoor is dat men beducht was voor het afbranden van gebouwen door rondspringende vonken. Vaak bestaat de haardplek, zoals we reeds zagen, uit een, al dan niet in een haardkuil aangebrachte, leemlaag.

In sommige gevallen was de leemlaag voorzien van een houten bekisting of een mantel van plaggen. Naast leemplaten komen er ook uit baksteenfragmenten opgebouwde haarden voor. Incidenteel is ander materiaal gebruikt, zoals een laag schelpen.

Vloeren in stenen gebouwen

Bij verschillende opgravingen in historische stadskernen zijn vloeren of delen van vloeren gevonden in uit baksteen opgetrokken huizen. In sommige gevallen betreft het vloeren in kelders en in andere vloeren op de begane grond. De vloeren vertonen een grote variatie in gebruikte materialen. Dit blijkt onder andere uit de opgravingen in de binnenstad van Dordrecht. Hier zijn vloeren relatief goed bewaard gebleven, omdat men hier voorafgaande aan elke bouwfase genoodzaakt was, vanwege verzakkingen ten gevolge van inklinking van de bodem, de ondergrond te verhogen.

Hierdoor werden oudere bouwresten afgedekt door dikke ophogingspakketten en bleven vloeren en andere bouwresten bewaard. Vloeren van natuursteen waren uiterst zeldzaam in Dordrecht. In één huis is een gedeelte van een vloer van veldkeien gevonden. Deze kwamen vooral voor bij niet-overdekte gebouwdelen, zoals binnenplaatsen. Bakstenen vloeren in het interieur lijken daarentegen tamelijk gebruikelijk te zijn geweest. Deze vloeren bestonden uit hele of gebroken bakstenen. Zeldzamer zijn vloeren van plavuizen of plavuisbrokken.

Deze lijken kostbaarder te zijn geweest dan die van baksteen. Ook eenvoudige soorten verharding, zoals klei, zand, gestampt puin, baksteengruis of een dunne puinlaag, komen hier voor. In sommige gebouwen werden meerdere, elkaar opvolgende vloerniveaus aangetroffen.

In de opgegraven post-middeleeuwse Dordtse huizen was het scala aan vloertypen zelfs nog uitgebreider. Hier kwamen naast de reeds genoemde materialen ook tegels van leisteen, Bremer zandsteen en gebakken klei, houten planken en klinkers voor. In de vloeren werden bovendien verschillende schrob- en zinkputjes, rioleringen en beer- en waterputten en waterkelders gevonden.

Vaak zijn hier ook de resten van haardpartijen getraceerd. Elke haard kende twee tot drie onderdelen. Voor de muur bevond zich op of gedeeltelijk in de vloer de stookvloer, doorgaans een vierkant van baksteen of plavuizen. De stookvloer sloot aan op de haardmuur in de wand. Deze kon vlak zijn, maar vaker was hij aan beide zijden ingebogen. De haardmuur kon deel uitmaken van het oorspronkelijke metselverband, maar ook secundair zijn aangebracht. In het laatste geval bestond deze vaak uit een bekleding van dwars gestapelde plavuis- of dakpanfragmenten in keperverband. Eventueel aanwezige schouwwangen vormden het derde element van de haard.

Op enkele plaatsen zijn bij opgravingen delen van bijzonder fraai uitgevoerde mozaïekvloeren van gekleurde plavuizen gevonden. Deze bevinden zich met name in kerken en andere kerkelijke gebouwen of de woningen van de toenmalige profane of religieuze elite. In sommige delen van ons land, zoals bijvoorbeeld Noord-Nederland, komen dergelijke mozaïekvloeren vaker voor dan elders.

Een van de mooiste voorbeelden in een woonhuis is een uit de veertiende eeuw daterende, uit zwarte, witte en rode geglazuurde plavuizen opgebouwde vloer, die een aantal jaren geleden in het voormalige huis Rozendaal in de Utrechtse binnenstad is opgegraven. De vloer sluit aan op een stookplaats, die uit op hun kant gezette daktegels was opgebouwd. De plavuizen waren in vierkante vakken gelegd.

Eén vak van de vloer, vlak bij de haard, was gelegd in het patroon van het speelbord van het zogeheten molenspel. Dit spel was, getuige andere vondsten in deze periode, uitermate populair. Het genoegen van het spel kon zo samengaan met de warmte en het licht van de haard. Ook van enkele andere opgravingen zijn vloeren bekend waarin speelborden zijn verwerkt. Zo was de bij restauratiewerkzaamheden in de Hervormde kerk van Heukelum gevonden mozaïekvloer niet alleen voorzien van een speelbord van het molenspel, maar ook van een bord voor het schaakspel. Deze vondst toont aan dat er ook in de kerk van tijd tot tijd gelegenheid was om een spelletje te spelen.

Ook bij enkele andere kerkopgravingen zijn resten van rijk uitgevoerde mozaïekvloeren aangetroffen. Tot de fraaiste behoort een bij opgravingen in de abdijkerk te Dokkum vrijgelegde veertiende-eeuwse mozaïekvloer, die uit in geometrische patronen gelegde vierkante en driehoekige tegels was opgebouwd. De tegels, waarvan sommige voorzien waren van een met wit slib opgevuld, ingedrukt motief van een Franse lelie, waren overtrokken met loodglazuur, waaraan in een aantal gevallen metaaloxide was toegevoegd. Hierdoor variëren de kleuren van geel en oranjerood tot donkergroen en zwart.

Met slib overtrokken of gedeeltelijk opgevulde reliëftegels kennen we ook van talloze andere plaatsen. Soms hebben deze, zoals in het geval van de bij het onderzoek naar de resten van de abdij van Rijnsburg opgegraven tegels, een speciale betekenis. In Rijnsburg werden in een puinpakket in de zogenaamde Gravenkapel, naast reliëftegels met florale motieven, herten en adelaars, enkele vierkante tegels met een in reliëf aangebrachte, gekroonde, klimmende leeuw gevonden. Deze tegels dateren uit circa 1300 en maakten hoogstwaarschijnlijk deel uit van de vloer van de kapel. Een gekroonde, klimmende leeuw is het wapen van de graven van Holland en het lijkt geen toeval dat deze tegels in de vloer verwerkt zijn. Enkele graven van Holland liggen in de abdij begraven en de aanwezigheid van de heraldische tegels lijkt dan ook een bewuste keuze van de bouwers van de kapel te zijn geweest.

Ook in latere eeuwen heeft men getracht de traditie van de in gekleurde patronen gelegde tegelvloeren in ere te houden. Zo werden bij restauratiewerkzaamheden onder de vloer van de huidige kerk van Wittewierum (gemeente Ten Boer, Groningen) resten van een oudere vloer aangetroffen, die gedeeltelijk was opgebouwd uit kleine, groen- en geel-geglazuurde plavuizen, deels gelegd in een dambordpatroon. Daarnaast was in de vloer sloopmateriaal verwerkt van het klooster dat hier in de middeleeuwen stond, waaronder complete bakstenen en fragmenten van verschillende soorten vormstenen. De plavuizen lagen in het koor van de kerk. De kerkgangers moesten hun voeten op de eenvoudigere vloer van secundair verwerkt sloopmateriaal laten rusten.

In stadskernopgravingen worden vaak in de haardvloer ingegraven haard- of aspotten gevonden. Deze potten werden meestal afgedekt met een speciaal daarvoor gebakken plavuis met een ronde opening, die onderdeel uitmaakte van de haardvloer. Wanneer het vuur gedoofd moest worden, bijvoorbeeld als de bewoners naar bed gingen, werd de smeulende as in de pot geschoven en de opening met de plavuis of daktegel afgedekt. De zo opgesloten, nog nagloeiende massa kon waarschijnlijk de volgende ochtend worden gebruikt om het vuur weer aan te krijgen. Tevens kon de verzamelde as voor andere doeleinden worden gebruikt, zoals de bereiding van zachte zeep, waarvan het in de as aanwezige van het Nederduitse woord potasafgeleide potassium een belangrijk bestanddeel was.

De introductie van de aspot in de veertiende eeuw hangt waarschijnlijk samen met strengere stedelijke regelgeving in verband met brandgevaar. In de periode daarvoor werd het vuur eenvoudig gedoofd door de brandstof uiteen te rakelen en de gloeiende resten met een aardewerken dover af te dekken. Op de verdiepingen waren aspotten onbruikbaar, althans, er was geen mogelijkheid ze in de vloer in te graven. Daar werd de gloeiende as afgedekt met een zogenaamde vuurklok, een aardewerken stolp met aan de bovenzijde enkele gaten en een vlakke achterkant, die nauw tegen de achterwand van de haard aansloot.

Tot besluit

Archeologisch onderzoek levert veel kennis op over vloeren in middeleeuwse gebouwen. Het geeft niet alleen inzicht in de gebruikte materialen en uitvoeringen, maar tevens in talloze andere facetten van de middeleeuwse samenleving, waaronder hygiëne, brandpreventie en leefgewoonten.

Ook maatschappelijke posities en verschillen daartussen komen in vloeren tot uitdrukking. Dit geldt niet alleen in een vergelijking tussen vloeren onderling, maar deze verschillen blijken soms zelfs binnen één vloer.

De potentiële informatiewaarde die oude vloeren bevatten, maakt het noodzakelijk dat er bij restauratie- en renovatiewerkzaamheden uiterst zorgvuldig met deze resten moet worden omgesprongen. Nog te vaak komt het voor dat er bij dergelijke werkzaamheden bestaande vloeren en daaronder gelegen oudere voorgangers worden verwijderd, zonder dat er een gedegen archeologisch bouwhistorisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Afbeeldingen: 1) Met leem beklede haardkuil in een twaalfde-eeuwse boerderij in de opgraving Peizermaden, 2) Bovenaanzicht van de bij restauratiewerkzaamheden in 1964 in de Hervormde Kerk te Heukelum gevonden mozaïekvloer met speelborden van het molen- en schaakspel. Op de voorgrond een deel van een jongere plavuizenvloer, 3) Gedeelte van de uit geglazuurde plavuizen opgebouwde veertiende-eeuwse mozaïekvloer in de abdijkerk te Dokkum, 4) Overzicht over de oorspronkelijke tegelvloer met diverse grafzerken in de N.H. Kerk te Goutum (gem. Leeuwarden). Deze vloer kwam geheel onverwachts tevoorschijn na het verwijderen van de houten vloer tijdens de restauratie.

http://dbnl.org/tekst/kold006over01_01/kold006over01_01_0005.php     

Reageren