De Leidse buskruitramp

Het was twaalf januari 1807, kwart over vier in de middag op een koude winterdag. Een schip op weg van Haarlem naar Delft met zo'n 17.760 kg buskruit aan boord lag vredig aangemeerd aan het Steenschuur in Leiden. Een passant zag hoe aardappelschillen overboord gegooid werden, een andere wandelaar vond het naar gebakken schelvis ruiken.

Enkele minuten later lagen ongeveer 220 gebouwen in het puin en waren in heel Leiden de pannen van de daken gevlogen en ramen gebarsten. Zo'n 160 mensen vonden de dood, ruim 2000 raakten gewond. Het resultaat van een goede 17.000 kilo buskruit die in één keer de lucht in ging. De knal van het ontploffende schip was zo hard, dat het tot in Den Haag gehoord werd.

Laks

Wat de uiteindelijke oorzaak was van de ontploffing is nog steeds onbekend. Waarschijnlijk gaat het om een combinatie van factoren. De schipper was op het tijdstip in zijn herberg in Delft. Aan boord waren zijn alleen zoons Salamon (25) en de invalide Adam (15), alsmede een knecht (22). Een aantal belangrijke veiligheidsvoorschriften werd door hen niet al te serieus genomen. Zo waren de jongens met open vuur aan het koken toen de ramp zich voltrok. Bovendien was het buskruit van slechte kwaliteit, waardoor het sneller tot ontbranding kwam dan normaal het geval zou zijn.

Een helpende hand

Koning Lodewijk Napoleon ( de broer van de Franse keizer die in Holland als zetbaas was aangesteld in die tijd) spoedde zich naar het rampgebied. Het garnizoen soldaten dat de kust veilig moest houden tegen een eventuele Britse invasie werd ingezet om puin te ruimen. Ook Lodewijk zelf zou meegeholpen hebben. Uit zijn privévermogen werd 30.000 gulden beschikbaar gesteld voor herbouw, een behoorlijke som.

De bakkers van Delft kregen de opdracht broden te bakken voor de getroffen Leidenaren, de hofchirurg werd naar Leiden gestuurd en Paleis Huis ten Bosch deed zelfs dienst als noodhospitaal. Omdat de stad de volgende jaren al geld genoeg aan reconstructie zou besteden, zorgde Lodewijk er ook nog voor dat Leiden tien jaar lang geen belasting hoefde te betalen. Geen wonder dat de inwoners van Leiden laaiend enthousiast waren over hun koning, die ze de bijnaam Lodewijk de Goede toekenden.

Nationale collecte

Het puinruimen ging nog weken door. Een nationale collecte werd georganiseerd (de allereerste in het land) om de slachtoffers te helpen en die bracht een goede twee miljoen op, voor die tijd een enorme hoeveelheid geld. Nieuwe wetgeving werd doorgevoerd, die het vervoer van gevaarlijke stoffen in stedelijke centra verbood. Grote plannen lagen klaar voor de wederopbouw van Leiden: een nieuw universiteitsgebouw, en kazerne en een korenhal zouden ervoor zorgen dat Leiden als een feniks uit de as zou herrijzen.

Jammer genoeg voor Leiden gingen die plannen niet door. Alleen de Saaihal werd omgevormd tot een katholieke kerk, de huidige St.Lodewijkskerk, ter vervanging van een Rooms-Katholiek godshuis dat bij de brand verloren was gegaan. Lodewijk moest van zijn broer Napoleon in 1810 het veld ruimen, de economische situatie van de stad bleef ronduit slecht en de geruchten gingen de ronde dat er een bwhooelijke som gelds terecht was gekome in de zakken van de stadsbestuurders.

Van der Werfpark

In de loop van de 19e eeuw werd de locatie geleidelijk aan gevuld met nieuwe panden. Een deel van het rampgebied is beplant en staat inmiddels bekend als het Van der Werfpark. Het door Lodewijk geplande herdenkingsmonument is er nooit gekomen. Een gedenksteen in de kade van het Steenschuur is de enige herinnering aan de gebeurtenissen van die koude winterdag in 1807.

Tags

Reageren

  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
Aantal stemmen: 0